Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+Op wat lichaem het hooft bestaet,
Ga naar margenoot+En welck daer zijn die rechte leden teer,
Op dat elck een int rijsen
Hem eerlijck mach bewijsen,
Als een recht Christen ledt,
Oorboorlijck aen het lijf,
In alle sijn bedrijf
Te wesen onbesmet.
Die nu van Godt alsoo beroepen zijn,
Als leden, om te zijn vruchtbaer,
Ga naar margenoot+Laet doch u lichten lichten claer,
Onder alle Menschen op dit termijn,
Op dat men in der claerheyt
Van u niet seggh’ met waerheyt,
Dat ghy quaet hebt ghedaen,
Ga naar margenoot+Soo men u dan benijdt,
Weest doch daer in verblijdt,
Nemet met vreuchden aen.
Vrienden in Christo, wilt manlijck voortgaen,
Grijpt met betrouwen eenen moet,
Vertsaeckt oock niet in teghenspoet,
Ga naar margenoot+Strijdt cloeck, de vyant is stout op de baen,
Men siet in alle wijcken
Dat hy met veel practijcken
De Menschen hier verleyt,
T’is al, verstaet wel mijn,
Onder een heylich schijn
Dat hy sijn Net uytspreyt.
Van sijnen listen hebt ghy niet bescheyt
Beproeft, maer Godt heeft u bewaert,
En by de kinder Gods vergaert,
Om te leven in vred’ en eenicheyt,
Als ghy hebt aenghevanghen,
Soo wilt doch met verlanghen
Altijdt ghehoorsaem zijn,
Bouwt aen het Gheestlijck huys,
Beteeckent met het Cruys,
| |
[pagina 23]
| |
Treckt doch hier in een lijn.
Haerlemitieren comt tot Godt bequaem,
Die eendrachtich roepen tot hem,Ga naar margenoot+
Van herten grondt, met eener stem,
Iae die vergaderen in sijnen Naem,
Dus en wilt u niet sparen
Ghestadich te vergaren,Ga naar margenoot+
Heeft u de Heer begaeft,
Met sijnen ponden saen,Ga naar margenoot+
Laets’ onghebonden gaen,
Soo wordt ghy niet gestraeft.
Te samen blijft doch met der liefden bandtGa naar margenoot+
Ghebonden, t’is het teecken jent
Waer by dat men die Christen kent,Ga naar margenoot+
Men machse onderscheyden in het landt
Die nu (hoort mijn ghewaghen)
Den Christen Name draghen,
Sonder dit teecken siet,
T’is al verloren doon
Al schijnt het noch soo schoonGa naar margenoot+
Voor Godt en gheldt het niet.
Wt liefden dient den Heere uwen Godt,Ga naar margenoot+
Met vreesen en met beven seer,
Betrout in hem, volbringht sijn leer,Ga naar margenoot+
Wilt stadich onderhouden sijn Ghebodt,
Hy en sal niet verlaten,Ga naar margenoot+
Maer comen u te baten
Waer in ghy zijt beswaert
Dat claeght hem dach en nacht,Ga naar margenoot+
Hy heeft op sijn volck acht,
Hy ist die ons bewaertGa naar margenoot+
Ghesonden heeft hy ons sijn lieve Kint,
En dat oock niet voor ons verschoont,
Die is ghecruyst, ghedoodt, ghecroont,Ga naar margenoot+
Hoe en soud’ hy ons niet, dit wel versint,
Dat alles met hem gheven
Wat ons dient hier int leven,Ga naar margenoot+
Om wat ghy eten sultGa naar margenoot+
| |
[pagina 24]
| |
En sorght doch niet een hayr,
Want Godt der Vogh’len schaer
Rijcklijck met spijs vervult.
Ga naar margenoot+Van vreuchden springt doch op in u gemoet
Dat uwen Naem gheschreven is
In s’levens Boeck, des zijt ghewis,
Ist dat ghy anders nu Gods wille doet
Neerstich (sonder verflouwen)
Zijt, dat te onderhouwen,
Dat ginck uyt uwen mondt
Doe ghy alsoo ghevoeght
Voor Godt u knyen boeght,
Willich uyt s’herten grondt.
Ga naar margenoot+Laet dat altijdt blijven in uwen sin,
Want Godt de Heere is ghetrou,
Ga naar margenoot+Wat hy beloeft, dat houdt hy u,
Met sijnen gelde doet neerstich ghewin,
Soo wy daer mede winnen,
Dan spreeckt hy: Comt, gaet binnen,
O ghy ghetrouwe knecht,
Mijn Rijck is u bereyt,
Langh’ te vooren voorseyt,
En acht dit doch niet slecht.
Ga naar margenoot+Coningen ende Princen zijt ghy voorwaer
Beroepen van Godt over al,
Om te zijn van sijnen ghetal
Als hy nu comt, en die Enghelsche schaer
Ga naar margenoot+Met hem, sijn huysgenooten,
Staet op, wilt hem ontmoeten,
Maeckt u Lampen bereydt,
Ga naar margenoot+En Oly daer in doet,
Dit, als een Leere goet,
By u wel overleyt.
|
|