Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen Ghebedt ende vermaen-Liedeken.Op de wijse: O Godt aenhoort desen droevighen sanck.
Ga naar margenoot+Al woont ghy in een duyster lant,
Ga naar margenoot+Daer de vyant
Nu heeft die dominaci,
Ga naar margenoot+En strijdt verwacht aen elcken cant,
Sonder bystant,
Der Christen conversaci,
Ga naar margenoot+Noch wordt ghy siet // vergheten niet,
Ga naar margenoot+Maer dach en nacht // van haer ghedacht
Ten besten door Gods graci.
Nu het niet anders can ghezijn,
Op dit termijn,
Ga naar margenoot+Soo wilt doch vrom’lijck strijden,
Ga naar margenoot+En u in Christo Iesu fijn
In uwe pijn
Ga naar margenoot+Nu in den gheest verblijden,
Sijn heylich woordt // dat ghy ghehoort
Hebt van’t begin // houdt in den sin
Tot troost in uwe lijden.
Ga naar margenoot+Nacht ende dach roept met begheer,
Segt, sterckt my Heer,
En wilt my doch bewaren:
Ga naar margenoot+Ick ben u arme Dienstmaeght teer,
Om ws Naems eer
Wilt my nu deuchden sparen,
En naer dit leyt // in eeuwicheyt
Wt desen dal // by u ghetal
In den Hemel vergaren.
Als het u Heer behaghen doet,
Dat ick noch moet
Van u, hier blijven woonen,
| |
[pagina 9]
| |
En verwachten den teghenspoet
My doch behoet,
En wilt mijner verschoonen,
Houdt my oprecht // met uwen knecht
Gheheeten Iob // neemt my doch op,Ga naar margenoot+
Wilt my u goetheyt toonen.
V verlost my, O goedighe Godt,Ga naar margenoot+
Als ghy deedt Loth
Int landt der Sodomijten,
Want ick moet zijn als een ghespot
By dese Lot,
Die haren tijdt verslijten
Vroech ende spa // als Sodoma,Ga naar margenoot+
Maer Heer bewaert // my onbeswaert
Voor haer spotlijck verwijsen.
En gheeft my dat ick niet en wijck,
Noch om en kijckGa naar margenoot+
Als Loths Wijf onbesonnen,
Die den Soutsteene werdt ghelijck,
T’is doch al slijck
T’ghen’ dat hier wordt ghewonnen,
En sichtbaer is // t’is onghewis
Den grooten schat // in uwe stadtGa naar margenoot+
Wilt my, O Heer, gonnen.
Recht helpt my, Heere, uyt t’ghequel
Der Leeuwen fel
Die nae mijn ziele gapen,
Want ick schier ben als DanielGa naar margenoot+
By’t volck rebel:
Maer ghy Herder der SchapenGa naar margenoot+
Die my ghecocht // hebt byghebrochtGa naar margenoot+
Door u bloet root // in dees mijn noot, Ga naar margenoot+
En wilt, O Heer, niet slapen.
Sendt Habacuc doch eens tot my, Ga naar margenoot+
Op dat doch hy,
O Heer, mijn Ziel mach spijsen,
En bringhen my oock water byGa naar margenoot+
Dat levend zy,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 10]
| |
Mijn Ziel te verjolijsen,
Dat ick ghesont // met hert en mont
Tot aller tijdt // mach zijn verblijdt,
En uwen Name prijsen.
Comt, Heer, en toeft doch niet te langh,
Als my is bangh,
En ick tot u sal claghen
Met bidden ende lovesangh
Houdt u niet strangh,
Ick en wil niet vertsaghen,
Ga naar margenoot+Of ick schoon sit // by de Beeck Crith,
Met Eva // en verwacht haer
Die spijse alle daghen.
Vwe goetheyt, u Heere, prijst,
Ghy hebt ghespijst
Ga naar margenoot+Eliam door de Raven,
My sulck een gonste oock bewijst,
My verjolijst,
En wilt mijn Ziele laven:
T’is by u licht // dat ghy my sticht,
En spijst en drinckt // en my dit schinckt
Ga naar margenoot+Van uwen goeden gaven.
En daerom wil ick hopen vast,
Ga naar margenoot+Zijnde belast,
Dat ghy my wilt verlichten,
Ga naar margenoot+Alst u het alderbeste past
Ga naar margenoot+Dan my aentast,
Ghy condt mijn saken richten,
Maer in den strijdt // en staet niet wijdt
Van my altoos // maer hoort mijn voos,
Mijn clacht en al mijn dichten.
Reyn liefde heeft het my ghedaen,
Dat dit vermaen
V, van my is ghesonden,
Mijn liefste, om dat wy nu staen
Ga naar margenoot+Seer wel beraen
Al in den Gheest verbonden,
Al zijt ghy jent // my onbekent,
| |
[pagina 11]
| |
Neemt desen sanck // van my in danck,
En wilt hem wel doorgronden.
|
|