Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: Ick ben een arme pelgerim siet.
Ga naar margenoot+MY verlanght nae die rijcke stadt
'Tnieuwe Ierusalem verheven,
| |
[Folio Ccc5r]
| |
O Heer wijst my den rechten padt,
Dat ick my daer op mach begheven.Ga naar margenoot+
Als een Pelgerim moet ick gaen
Heer leert my te rechte die manieren
En na u heylich soet vermaen,
Wilt al mijn treden nu bestieren.
Recht leert my Heer sonder verdrachGa naar margenoot+
Al d'aerts' en tijdtlijcke verachtenGa naar margenoot+
En dat ick u beminnen mach,Ga naar margenoot+
Lief hebben, uyt al mynen crachten.Ga naar margenoot+
In u laet zijn mijns herten lust
Want als ick u heb in mijn herte
Soo ben ick vro en in al gherust,
Gheheel bevrijdt van allen smerte.
Goedighe Godt, biedt my u handtGa naar margenoot+
En daer met wilt my recht gheleyden
Door d'aertsche int Hemelsche Landt,
Daer men uwen lof sal verbreyden.
En gheeft my spijs in hongers nootGa naar margenoot+
Die voedt totten eeuwighen leven
V heylich woordt, het Hemels broot,
Wilt my tot versterckinghe gheven.
Claer water my te drincken schincktGa naar margenoot+
Wt die Fonteyn uwer ghenadenGa naar margenoot+
Die altijt overvloedich sprinckt,
Daer met wilt mijn ziele verzaden.
Laet mijn lenden omgordet zijnGa naar margenoot+
Dat ick mijn cleyder mach bewarenGa naar margenoot+
En opschorten int leven mijn,Ga naar margenoot+
My int reysen niet te beswaren.
Alsoo gheeft my 'tgheloove vastGa naar margenoot+
Tot eenen stock in myne handen
My daer aen te houden ghepast,
In modder en slickighe Landen.
En houdt mijn ooghen wacker jentGa naar margenoot+
Acht te hebben, op mijn vyanden
| |
[Folio Ccc5v]
| |
Ga naar margenoot+Die dach en nacht my zijn omtrent,
Op dat ick niet en com te schanden.
Ga naar margenoot+Stilt Heere den contrary windt
Storm, onweder, Hagel en Regen
Ga naar margenoot+Op dat ick mach Hemels ghesint,
En vast blyven in uwe weghen.
Ga naar margenoot+Sorgen is eenen last voorwaer
Laet my daer met niet zijn verladen
Noch opnemen, dat valt te swaer,
Om my daer met hier te verspaden.
'Tis noch lief Heere mijn ghebedt
Ga naar margenoot+Wilt mijn hoope levende maken
Wis zijnde dat ick onbelet,
Ga naar margenoot+In die schoon Stadt sal gheraken.
Als ick dit Heer bevind' by my
Soo sal ick u o Godt daer boven
Van herten en met moede bly,
Met vreuchden dancken ende loven.
Niet ons, niet ons, maer u o Heer
Behoort den prijs, en die gelory
Wy gheven uwen naem die eer,
Want van u comt ons die victory.
Staet by lief Heer met uwer cracht
Weest op die reyse ons berader
En houdt doch ghy voor my die wacht,
Dat bid ick u mijn lieve Vader.
|
|