Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: Dewijl den tijdt voorhanden is.
INt schipken gheeft u allegaer,
Wy moeten over varen, Al stormt die ZeeGa naar margenoot+
nu met gevaer, Door groote water baren,Ga naar margenoot+
In des Heeren ghemeynte reynGa naar margenoot+
Blijftmen nu behouden alleyn,Ga naar margenoot+
| |
[Folio Ss1v]
| |
Soo die Schrift gaet verclaren.
Aldereerst moeten wy die Zee
Ga naar margenoot+Der zonden, hier passeren, Daer in Pharao
met grooten wee Versonck, moch het niet weeren
Veel periculen zijn daer in,
Door des vyants listighen zin,
Die zonden te vermeeren.
Ga naar margenoot+Comen die boose winden dan,
Ga naar margenoot+Sorgh vrees en d'ydel hoopen,
En d'ydel droefheyt, wijckt daer van,
laet den Storm overloopen, Laet deur gheluck
noch tegenspoet, V verhinderen aen het goet,
Ghy soudt het dier becoopen.
Ga naar margenoot+Op dese Zee periculoos,
Ga naar margenoot+Zijn Monsters veelderhande,
Ga naar margenoot+Den hoogen moedt des vleesch-lust broos,
T'beheeren sterkc in brande, Die wraeckgiericheyt
Ga naar margenoot+vol boosheydt, Hier over vaert men
met bescheyt, Met Hemelschen verstande.
Boven dat ist sorghlijck noch meer,
Ga naar margenoot+Door der Syrenen singhen, Op dese zee 'tis
Ga naar margenoot+valsche leer, Toonen daer ydel dinghen,
Ga naar margenoot+Dees singhen met soet gheluyt,
Ga naar margenoot+Daer voor vast uwe ooren sluyt,
Laet dat int hert niet bringhen.
Iohannes sach dat groote beest,
Ga naar margenoot+Wt deser Zee opcomen,
Vrienden dit is den boosen Gheest,
Ga naar margenoot+Vol lasterlijcke stroomen, Door doodtlijcke
zonden bedacht, Met synen hoornen hy veracht,
Ga naar margenoot+Gods Woordt en leert ons droomen.
Alsoo besorchlijck is de vaert,
Och daer zyn veel quae zanden, So men niet
en draeght goet regaert, Sout schipken lichtelijk
Ga naar margenoot+stranden, So wie te seer aertsch is gesint
Ga naar margenoot+En 'tHemelrijck niet en bemint,
| |
[Folio Ss2r]
| |
Sal sorghlijck daer in landen.Ga naar margenoot+
Naer dat het schip met aerdtschen last,
Te seer is overladen, Smijt over boort, op't
Hemels past, Laet u ten besten raden,
'Tis beter dat het aerdtsch versinck,Ga naar margenoot+
Dan dat beyd ziel en lijf verginck,
In 'teeuwighe versmaden.
SOO laet ons metten droghen voet,Ga naar margenoot+
Die Zee overgaen spoedich, Ons niet besmetten
int ghemoet, Maer wat sy nu toont moedichGa naar margenoot+
Verachten, als 'tgeen dat vergaet,Ga naar margenoot+
Verdwijnt, verwort, niet en bestaet,Ga naar margenoot+
Int Hemels zijn behoedich.Ga naar margenoot+
Noch moeten wy het diepe Meer,
Des herten (niet omgronden)
Hier overvaren met den Heer, Daer in wort
haest verslonden, De mensch die 'therte niet
en houdt, Van quae gedachten menichfout,
En blijft in Godt verbonden.Ga naar margenoot+
Maer als wy dees Zee over zijn,Ga naar margenoot+
En 't Hemelsche recht smaken,Ga naar margenoot+
Sonder schipbreken seylen fijn,Ga naar margenoot+
In Goddelijcke saken, Ons oeffenen nu alle tijdt,Ga naar margenoot+
Soo sullen wy met groot jolijt,Ga naar margenoot+
In den Hemel gheraken.
ELCK NA dat hy nu heeft verstant,
Wil doch te schepe treden,Ga naar margenoot+
En stel den coers nae 'tHemels landt,
T'ontgaen die straf beneden, Al is des wereltsGa naar margenoot+
zee ontstelt, Godt can ons helpen met gewelt,Ga naar margenoot+
En stercken onse leden.Ga naar margenoot+
Prijs en eer zy u t'alder tijdt,Ga naar margenoot+
Ghy Godt vol van goetheyden,
D'wijl ghy ons lieve Vader zijt,Ga naar margenoot+
Diens hulpe wy verbeyden,Ga naar margenoot+
Wilt ons deur uwe rechte handt,
| |
[Folio Ss2v]
| |
Iesum Christum onsen heylant,
Op dese reys gheleyden.
|
|