Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: van den 103. Psalm. Mijn ziele wilt den Heer met lofsanck prysen.
Ga naar margenoot+HEt zijn die reden Christi hooch ghepresen
Ga naar margenoot+Dat wy sullen alsoo barmhertich wesen
Ga naar margenoot+Ghelijck sijn Vader barmhertich is hoort,
Ga naar margenoot+Hy onderwijst ons dat wy sullen goedich,
Worden en int goede oock overvloedich,
Sullen voortaen, al nae sijn heylich Woordt.
Ga naar margenoot+Aldus moet elck een nu toesien in desen,
| |
[Folio Qq6r]
| |
Oft hy oock zy verandert, nieu verresen,Ga naar margenoot+
En oft sijn hert gheworden is heel goet,Ga naar margenoot+
Want voorwaer wat men hier in alle dinghenGa naar margenoot+
Eenichsins tot goet doen nu wil voort bringenGa naar margenoot+
Het uyt den goeden herte comen moet.Ga naar margenoot+
Recht ydel en gheveynstheyt ist waerachtich
Waer 'therte niet alsoo en is aendachtich,
Sulck een soect wel, maer hy en weet niet wat
Loopt, maer en weet niet waer hy yet sal vindenGa naar margenoot+
Tast metter hant, verduystert als die blindenGa naar margenoot+
Hoe soud' dese gheraken in die stadt.Ga naar margenoot+
Kenlijck ist principaelste, 'thert bereyden,
Tot medelyden uyt barmherticheyden,
Daer met der Christen goetheyt wort bekent,
Want God is, van der goetheyt die fonteyne,Ga naar margenoot+
Bekent aen sijn barmherticheyt ghemeyne,Ga naar margenoot+
Dit gedenckt David en spreect daer van jent.Ga naar margenoot+
En seyt: maer ghy zijt barmhertich o Heere
Ghenadich en lanckmoedich even seere,
Zijt ghy van goetheyt en barmhertigheyt.
Dit wort van Christo getuycht menichvuldich
Die Propheten melden oock hoe meduldich
Dat God overvloeyt van goet doen bereyt.
Proeft nu waer in dat dese is gheleghen,Ga naar margenoot+
Want men vintse in tweederhande weghen,Ga naar margenoot+
Eerst datmen is gheneghen uyt den gront,
En datmense dan daetlijck gaet volbringhen
Hier in moetmen heb bruycken sonderlinghen
Sy en gelt niet, als sy comt uyt den mont.
Int herte moetmen hebben medelydenGa naar margenoot+
Alsmen den mensche siet aen alle zyden,
Verdoolt loopen in synen arbeyt swaer,
Als mense siet snel loopen nae 'tverdoemen,
Datmen haer mach met raet te hulpe comen,
En helpen haren last draghen voorwaer.
En dat wy ons sullen laten beweghen
| |
[Folio Qq6v]
| |
Ga naar margenoot+Des armen ellendighen te verpleghen,
Ga naar margenoot+Wel dennen die acht op den armen slaet,
Ga naar margenoot+Al gaf men hier alle sijn goet den armen,
Ga naar margenoot+'Twaer te vergeefs alst niet comt uyt ontfarmen
Ga naar margenoot+Daerom tot het exempel Christi gaet.
Ga naar margenoot+Tracht hoe hy't Cananeus wijf ginck vertroosten,
Ga naar margenoot+My jammert des volcks seyt hy met propoosten,
Ga naar margenoot+Denckt oock op Iario en sijn kint recht,
En die Melaetsche die riepen met kermen,
Christe Gods Soon wilt onser doch erbarmen
Wien heeft hy doch syne goetheyt ontsecht.
Ga naar margenoot+En hy wil hebben (seyt hy met verstande)
Ga naar margenoot+Barmherticheyt ende geen offerande,
Ga naar margenoot+Dit moeten wy betrachten allegaer,
Ga naar margenoot+Hier in wil Christus dat wy verghelijcken
Ga naar margenoot+Synen Vader alsoo hy't oock doet blijcken,
Ga naar margenoot+Dit vermaent ons die Schriftuyre eenpaer.
Ga naar margenoot+Recht moeten wy dit int herte bedincken
Ga naar margenoot+Op dat dees deucht in ons so mocht ontfincken
Ga naar margenoot+O lieve Heer ons dese wijsheyt gheeft,
Ga naar margenoot+Dat wy alle die nu geern segghen Vader
Ga naar margenoot+Soo ghenatuyrt moghen worden te gader,
Ga naar margenoot+Als u lief kinder, met daden beleeft.
Ga naar margenoot+Soo lieve Heere werckt dit in ons crachtich
Ga naar margenoot+En maeckt ons deser natuyren deelachtich
Ga naar margenoot+Als wy dees daet sullen bevinden schoon,
Ga naar margenoot+Dat sal onse herten seer verjolysen,
Ga naar margenoot+Wy sullen u dancken, loven en prysen,
Door Iesum Christum uwen lieven Soon.
|
|