Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: van den 13. Psalm, Hoe langh hebt ghy besloten Heer.Hoemen tot Christum moet ghenaken,
Om sijn Godtlijcke hulp te smaken.
GEneghen com ick nu ter tijdt,
Tot u Christe ghebenedijdtGa naar margenoot+
Ghy Sone Gods met groot verlanghen,
Als die d'Aelmoessen geern ontfanghen,
Tot nootdrufte die haer verblijdt.
Recht arm en naeckt ben ick voorwaerGa naar margenoot+
Sonder u, dit is openbaer
Daerom wilt my comen te baten
In mijn armoed' my niet verlaten,
Helpt my armen uyt den noot swaer.
Ia als die blinden wel bericht,Ga naar margenoot+
Soecken dennen die haer verlichtGa naar margenoot+
Soo com ick tot u wel beraden,Ga naar margenoot+
Om 'tclaer ghesicht uwer ghenaden,
Dat ick daer in mocht zijn ghesticht.
En sonder dat soo waer ick blintGa naar margenoot+
Verduystert als een weerelts kint,Ga naar margenoot+
D'eeuwighe licht laet my aenschouwen,
D'welck ghy zijt daermen op mach bouwen
Dit in my t'ontseken begint.
Tot u com ick zijnde beproeft,Ga naar margenoot+
Als die eenen trooster behoeft,Ga naar margenoot+
Die conscientcy int beproeven,
| |
[Folio Pp2v]
| |
Knaecht dat ick my wel mach bedroeven,
Ga naar margenoot+Met uwen troost niet en vertoeft.
Ga naar margenoot+Ghy zijt den rechten trooster goet,
Ga naar margenoot+En troost hem die nu treurt onsoet,
Daer toe ghesalft van uwen Vader,
Troost my oock Heer weest mijn berader,
My te verblyden u doch spoet.
Een yeghelijck ghevanghen man,
Soeckt yemant die hem helpt daer van,
Ga naar margenoot+Alsoo com ick tot u, o Heere,
Ga naar margenoot+Met veel stricken ghehouden seere,
Ga naar margenoot+Gheboeyt dat ick niet gaen en can.
Ga naar margenoot+Nu maeckt my lieve Heere vry
Ga naar margenoot+Dat die banden vallen van my,
Ga naar margenoot+Door u moet mijn verlossingh comen,
Ga naar margenoot+'Tghevanckenis tot onser vromen,
Ga naar margenoot+Hebt tot stucken ghebroken ghy.
Ga naar margenoot+Soo die stervende seer perfeckt
Ga naar margenoot+Soecken hem die haer op verweckt,
Soo soeck ick nu half doodt in zonden,
Op verweckt te zijn deur u wonden,
Eer den doodt comt die my verschrickt.
Ga naar margenoot+In u vint men het leven wis,
Ga naar margenoot+Ghy zijt oock die verrysenis,
Ga naar margenoot+Leert my (lief Heer, met u verrysen)
Ga naar margenoot+En my als levende bewysen,
Die van den doodt verresen is.
In een nieu leven nu te gaen,
Als die u weldaet heeft ontfaen,
Gheneghen met herten begeeren,
Alsoo ghy my voor ginckt met eeren,
In dees weerelt nae u vermaen.
En nu ick soo (Heer com devoot
En claegh u dus mijns herten noot,
Ga naar margenoot+Soo neycht tot my lieflijck u ooren
Ga naar margenoot+En wilt dees mijn bede verhooren,
| |
[Folio Pp3r]
| |
Door u barmherticheyt seer groot.
Noyt en leefde ick blyder dach,
Dan dat ick dit vercryghen mach
Ghevoelent in mijn herte binnen
Op u goetheyt wil ick beginnen
Vast te hoopen sonder verdrach.Ga naar margenoot+
|
|