Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij262 Een vermaen-Liedeken, datmen hem voor giericheyt wachten, die tijtlijcke sorchvuldicheyt matigen, en voor 'tHemelsche neerstige sorge dragen sal.Op de wyse: Ick roep u o Hemelsche Vader aen.
AEndachtelijck moet men nemen waer,
Wat Christus stelt te vooren,Ga naar margenoot+
Synen jongeren die cleynder schaer,Ga naar margenoot+
Wy moetent alle gaer, Neerstich bedencken claer
Naer 'tGoddelijck behooren.Ga naar margenoot+
Niet te sorghen dat is sijn bevel,Ga naar margenoot+
Om cleyder, spijs oft drincken,Ga naar margenoot+
Want dat is een heydens bestel,Ga naar margenoot+
Elck mach hem proeven wel, Oft hy ooc is rebel,
Want Godt die salt ghedincken.
Korts af leert hy met goet bescheyt,Ga naar margenoot+
Het Rijcke Gods te soecken,Ga naar margenoot+
Voor d'eerste en sijn gherechticheytGa naar margenoot+
Dit dient wel overleyt 'Tis onvergeefs geseyt,Ga naar margenoot+
Wy moeten ons vercloecken.Ga naar margenoot+
En hier niet volghen met swaer verdriet,Ga naar margenoot+
Die heydensche manieren,Ga naar margenoot+
Maer in die nootdrufte die hier gheschiet,Ga naar margenoot+
Die maet vergeten niet, Soo Christus ons dat riet,Ga naar margenoot+
Men moet die sorgh bestieren.Ga naar margenoot+
Recht sorgh draghende moet men zijn,Ga naar margenoot+
In Goddelijcke saken,Ga naar margenoot+
Datmen die liefde Christi fijn,
Vertoon met daet en schijn, Aen sijn leven devijn,
Dit moet zijn ons vermaken.
| |
[Folio Kk5v]
| |
Ga naar margenoot+Iae dat wy vergaren eenen schat,
Ga naar margenoot+In den Hemel hier boven,
Ga naar margenoot+Besluyten ons have in een vat,
Ga naar margenoot+En sendent nae die stadt, 'Tis al behouden wat,
Ga naar margenoot+Daer comt, voor het beroven.
Ga naar margenoot+Proeft eens hoe het anders sal toegaen,
Ga naar margenoot+Als het eynd hier sal comen,
Ga naar margenoot+Een doot cleyt treckt men ons dan aen
Daer mede ist gedaen, Naeckt ende bloot beraen,
Ga naar margenoot+Het wordt ons al benomen.
Ga naar margenoot+Packt nu dat ghy mede draghen moet,
Ga naar margenoot+'Tis nu tijdt te arbeyden,
Ga naar margenoot+Denckt doch op den honger seer onsoet,
Ga naar margenoot+Daer men die tongh met spoet, Sal afbyten
onvroet Wilt u nu spijs bereyden.
Een dinck dient nu noch wel versint,
Ga naar margenoot+Wat salt den mensche baten,
Als hy hier die gantsche weerelt wint,
Ga naar margenoot+Verliest sijn ziel als blint, En arbeyt in den wint,
Och condmen dit recht vaten.
Ga naar margenoot+Rechtveerdich seyt ons Christus hier van
Ga naar margenoot+Dat men nu te ghelijcken,
Ga naar margenoot+Niet twee Heeren dienen en can,
Ga naar margenoot+Wy moeten in den wan, 'Tsal openbaren dan,
En al ons doen sal blijcken.
Ga naar margenoot+Toesien moet men dat men synen tijdt
Ga naar margenoot+Hier nu van Godt ghegheven,
Ga naar margenoot+Naer synen heylighen wille verslijt,
Ga naar margenoot+Van d'aerdtsche sorgh bevrijdt,
Neerstich wercken met vlijt, Synse int eeuwich leven.
Salich is de mensch en wel bedacht
Ga naar margenoot+Die dit doet met verlanghen,
Ga naar margenoot+Al comt dan die doodt als een dief by nacht,
Ga naar margenoot+Ten valt hem niet onsacht,
Ga naar margenoot+Want by 'tHemels gheslacht,
Ga naar margenoot+Sal hy worden ontfanghen.
|
|