Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse van den 65. Psalm, Men looft u, Heer, met, etc.
Ga naar margenoot+IOANnes sach een nieuwe Aerde
En nieuwen Hemel claer, Want het eerste,
als cleyn van waerde, Verginck, en bleef
niet daer: Hy sach de heylige stadt vol vreden
Ierusalem bereyt, Van Godt comen tot hier
beneden, Als een Bruydt schoon becleyt.
Ga naar margenoot+EN hy hoorde een stemme crachtich,
| |
[Folio Q7r]
| |
Van den stoel, hier op acht, Die sprack: siet
daer een hut aendachtich, By't Menschelijck
gheslacht, En hy sal stadich by haer woonen,
Sy sullen sijn volck zijn: En hy haer Godt
sal haer vertoonen Sijn lieffelijck aenschijn.
Mijn God, mijn Heer, my doet belusten
Te hebben daer mijn lot, En van mynenGa naar margenoot+
arbeyt te rusten In desen Stadt, O Godt,Ga naar margenoot+
Wijst my doch nu haer rechte ganghen,
En maecktse my bekent: Mijn Ziele doetGa naar margenoot+
seere verlanghen Eer mijn reys is volent.
Een Pelgrim ben ick hier op aerden,Ga naar margenoot+
O Heer, biedt my u handt, In mijn armoet,
wilt my aenvaerden, En doet my doch bystant,
V goede gaven wilt my gheven,Ga naar margenoot+
En sterckt my op de baen, Op dat ick niet en
treed' beneven, Daer u kindt ginck voor aen.
Reyckt my, om my te onderhouwen,
Daghelijcx 'tHemels broodt, Dat ick niet enGa naar margenoot+
com' te verflouwen Als mynen dorst is groot,Ga naar margenoot+
Soo gheeft my o Heere, te drincken,Ga naar margenoot+
Van uwen water soet, En wilt my uweGa naar margenoot+
goetheyt schincken, Waer van ghy overvloet.Ga naar margenoot+
Cranckheyt der zielen wilt ghenesen,Ga naar margenoot+
Maeckt en houdt my ghesont Niet traegh enGa naar margenoot+
laet mijn voeten wesen, Den gordel gheeft my
ront, Dat ick opschorten mach mijn lendenGa naar margenoot+
Mijn cleedt bewaren reyn, D'welck ghy myGa naar margenoot+
door Christum liet senden, Wt ghenaden alleyn.Ga naar margenoot+
EeNen stock sterck, om wel te vaten,Ga naar margenoot+
Ick oock seer wel behoof, Daer ic my dorsteGa naar margenoot+
op verlaten 'Tis, Heer, een vast gheloof,Ga naar margenoot+
Dat swack is wilt in my verstercken,Ga naar margenoot+
Dat het mach hebben cracht:
En alletijdt mach dadich wercken,Ga naar margenoot+
Tot mijn reys zy volbracht.
| |
[Folio Q7v]
| |
Ga naar margenoot+Gheeft my verstandt, om my te wachten
Voor mijn vyanden quaet: Die dach en nacht
seer daer nae trachten, Oft sy mochten met
haet, Mijn ziel vernielen, en my dooden,
Ga naar margenoot+En rooven mynen schat: O Heer uyt allen
swaren nooden Helpt my u swacke vat.
Ga naar margenoot+Iae stilt den windt die my comt teghen,
Ga naar margenoot+Dat hy ligghe ter neer, Storm, haghel, en
Ga naar margenoot+den grooten reghen, En al ontydich weer,
Ga naar margenoot+O Heer, u claer Son laet schynen, Op desen
Ga naar margenoot+mynen padt, Den nevel quaet doet doch verdwynen.
Ga naar margenoot+Tot ick com' in de Stadt.
Ga naar margenoot+En op dat ick my niet verspade,
Maer tijdtlijck come in, Gheeft maet dat
Ga naar margenoot+ick my niet verlade, Met tydelijck ghewin,
Ga naar margenoot+Want gantsch swaerlijck sullen de rijcken
Int leven gaen perfeckt: Behoet my, Heer,
Ga naar margenoot+voor het omkijcken, Dat ick niet word begeckt.
Ga naar margenoot+Levende wilt mijn hope maken,
Ga naar margenoot+Gheeft vreuchd' in 'sgangs verdriet, Laet
Ga naar margenoot+mijn ziele u liefde smaken, So sal ick t achten
niet: Maer ooc in mijn droefheyt verblyden,
Ga naar margenoot+En singhen wel getroost: Mijn Godt, staet ghy
Ga naar margenoot+tot miner zyden, Verlicht mijn swaer propoost.
Ga naar margenoot+Kenlijck is u mijn swack vermoghen,
Ga naar margenoot+Maer, Heer, ghy zijt mijn schilt, Daer in
wil ic my nu verhogen, Dat ghy my helpen wilt
Dat ick mijn reyse mach volbringen,
Verslyten mynen tijt, Met dancken, loven,
en met singen, V Godt ghebenedijdt.
Ga naar margenoot+Eeuwighen prijs zy u waerachtich,
Ghegheven Vader mijn, Ghy die hebt een
Ga naar margenoot+wesen waerachtich, Soo ghy bewijst met
schijn: Daerom moet mijn ziele u loven,
Wt mynes herten grondt, Al 'tghen' dat hier
is, en daer boven, Looft u tot aller stondt.
| |
[Folio Q8r]
| |
Niet ons, niet ons, maer ghy, O Heere
Zijt waerdich datmen sal, Gheven lof, prijs,Ga naar margenoot+
en groote eere, Wat leeft in d'Aerdtsche dal:
Het Firmament seer hoogh te achten,Ga naar margenoot+
En al wat adem heeft, Dat love u uyt synen
crachten, Iae al dat roert en leeft.
|
|