Naar zijn dagboek
(1869)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij
[pagina II]
| |
[pagina V]
| |
[Deel 1]Voor meer dan vijf en twintig jaren ontviel onze geliefde vader, Willem de Clercq, aan zijn gezin en zijne vele vrienden. Van het door hem geschrevene is weinig in druk verschenen; daarentegen waren de eigenhandige aanteekeningen van verschillenden aard, door hem nagelaten, van grooten omvang. Meermalen kwam bij onze moeder en ons het denkbeeld op, of niet uit dit vele althans iets voor zijne nakomelingschap en verdere belangstellenden tot een blijvend aandenken kon worden bijeenverzameld; maar de eigenaardige bezwaren, aan de uitvoering verbonden, weêrhielden telkens de verwezenlijking, zonder dat daarom de wensch verflaauwde. Integendeel, want, terwijl allengs een aantal vrienden van onzen vader door den dood was weggenomen, verrees in de kinderen zijner zonen een nieuw geslacht, en wilde men zoowel voor nog overgebleven tijdgenooten als voor het nageslacht werkzaam zijn, dan was nu daartoe de tijd aangebroken. Konden wij ons zelven in de eerste plaats aangewezen achten om dezen arbeid te beproeven, wij meenden nogtans dat daartoe een meer onbevangen blik werd vereischt dan de onze zijn kon, en toen Dr. A. Pierson, door zijn huwelijk in naauwe familiebetrekking tot ons staande, na van een deel der aanteekeningen kennis te hebben genomen, met de meeste welwillendheid zich hiertoe aanbood, werden door onze moeder en ons volgaarne de nagelaten geschriften in zijne handen gesteld. Het is waar, persoonlijk heeft hij niet dan op zeer jeugdigen leeftijd onzen vader gekend, en mogten anderen zich geroepen achten om, in navolging van Da Costa in zijne uitstekende ‘Herinneringen uit het leven en den omgang van Willem de Clercq’, de ervaring mede te deelen van veeljarig verkeer, of den indruk te schetsen van bezielde en bezielende | |
[pagina VI]
| |
improvisatiën, zou dit voorzeker zeer door ons worden gewaardeerd. Hier echter betrof het meer het schiften en in geschikten vorm weêrgeven van de persoonlijke indrukken van den afgestorvene zelven, en deze voorzeker niet ligte taak werd door onzen vriend met ingenomenheid aanvaard en volvoerd; terwijl wij ons verheugen in de sympathie, die allerwege, ook in zijne kritiek, doorstraalt. Volgens zijne mededeeling heeft hij zich ‘zoo min mogelijk tusschen de Clercq en den lezer gesteld, weinig ter beoordeeling of waardeering aan de mededeeling van de Clercq's eigen woorden (slechts met gewijzigde spelling) toegevoegd, maar ernstig gepoogd uit den rijken voorraad der aanteekeningen eene keuze te doen, die den lezer een waren indruk mogt geven van de Clercq's gemoedsbestaan van 1810-1824.’ Hij hoopt welligt in staat te zijn dezen arbeid voort te zetten.
Met hartelijken dank aan den bewerker, met vriendelijke aanbeveling aan den lezer, wordt door onze geliefde moeder en ons dit geschrift in beperkten kring verspreid. Moge het Willem de Clercq doen herkennen of leeren kennen, niet slechts in zijne vele gaven, maar tevens en vooral in zijne beminnelijkheid, eenvoud en opregte vroomheid, en inzonderheid door zijne nakomelingschap deze herinnering niet zonder vrucht worden gelezen en overdacht.
Uit aller naam
D. DE CLERCQ. |
|