Da Costa ziet zijn vers als eene verkondiging en belijdenis.
Da Costa 21.11.1840
‘Ik heb de reactie verwacht; en zij is mij welkom en goed. Uwe uitboezeming is die van een broeder, die eigenlijk hetzelfde gevoelt met mij - en daarom hier èn de zaak, èn zich zelven èn mij mistrouwt. En dat behoort ook zoo, zullen wij voor God en elkander getrouw zijn. - Uwe bedenkingen worden nedergelegd voor den Heere. - Gij helpt mij zuchten tot Hem, die het beslissen zal en in alles leiden.
Ik werd door Uwe opmerkingen meer geschud ten aanzien van den persoon, dan van den wegen van de zaak. Die laatste vooral, zoo ik mij niet geheel bedrieg, is mij klaar en rond. - Het vers is mij gegeven, tot een doel, dat wij slechts ten deele, de Heere alleen ten volle kent.
Was dat vers een getuigenis? - De Bezwaren was het niet, maar de ontwikkeling der Bezwaren; en een woord voor 1840, gelijk de Bezwaren voor 1823. - Was het een getuigenis? - God zal het doen blijken. Maar in de eerste plaats was het eene Verkondiging; ook was het eene belijdenis. Dit althands is mij klaar.’