Uitsluiting van Da Costa en zijn vrouw in gezelschap.
5.6.1837
‘De uitsluiting, die ik en mijne vrouw van alle kanten ondervinden, is te algemeen en consequent, dan dat ik ze aan iemand wijten kan!.... Wat U betreft, broeder, aan de welgemeende liefde die gij mij toedraagt, twijfel ik nimmer. Doch sedert 1824 reeds was Uw huis zoodanig ingericht dat er voor mij en de mijnen zelden plaats was. Voor de maatschappelijke betrekkingen ben ik niet presentabel, voor de geestelijke niet geestelijk genoeg. Hooger gezien, kan ik mij dat alles wel begrijpen. Het was mijne ondervinding reeds als kind, bij menschen uitgesloten te zijn; als Christen, zoo ik mij maar geheel mag overgeven, zal het mij nog eens zalig zijn.’