De Clercq, Rheden en Kohlbrugge.
De Clercq 21.8.1835
‘Het is goed, dat Gij mij gedurig waarschuwt, want ik ben een zeer zwak mensch, en toch wat de wil des Heeren is zal aan U en mij geschieden. Naar mijn lust en begeerte, is er waarlijk geen verlangen om mij aan diegenen aan te sluiten wier vorm en natuur zoo geheel van de mijne verschilt, doch indien de Heere stilt, wie zal beroeren, indien de Heere vrede in het hart tusschen mij en Kohlbrugge maakt, zal ik het weeren? Indien de Heere mij in die vier reizen van 1832, '33, 34 en 35 een verbond doet gevoelen van het eeuwige met mijne ziel en die mijner vrouw, kan ik het afweeren? - Sla er ondertusschen op en het is goed, hetgeen uit God is in deze zaak zal bevestigd worden en het overige zal verstuiven. -