8.1.1833
‘Ja, wel was het een zegen, een beschamende zoowel als een zielsverkwikkende zegen, die gisterenavond over de zamenkomst rustte. Hij breide zich verder en steeds inniger uit in ons binnenste en aan de plaatsen alwaar die gemeenschap gehouden is. Ik hoop U spoedig te komen zien. Wij zijn allen redelijk welvarende! - De genade zij met U en ons.’