Ziekte van Da Costa's vader.
Nov. 1821
‘Hiernevens de U sedert lang beloofde verzen,Ga naar voetnoot1) hoe gering ook van waarde. Waarlijk beschouw ze niet dan als een voldoening van het verschuldigde, en als de ongesierde toewensching van mijn hart, dat in Uw heil innig deelt.... Intusschen schrijf de slordigheid zoowel als het uitstel der verzen toe aan de telkens vermeerderende ongesteldheid van mijn Vader, die voor mij een waarlijk verlammende ongerustheid en drukte te weeg brengt. Gisteravond heb ik mijn ‘Caïn’ in de ‘Welsprekendheid’ gelezen, met veel toejuiching. Doch heb mij dadelijk na de lectuur naar huis begeven. Gij kunt begrijpen met hoe weinig lust of genoegen ik deze voorlezing gedaan heb. Nu blijve ik tehuis, tot dat het God behage mijn Vader een volkomen herstel te verleenen. Alleen voor U make ik eene uitzondering, en, zoo ik een oogenblik van minder zorg overhebbe, kom ik U ongetwijfeld zien.’