Per karos naar St. Petersburg. Reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar uit het jaar 1816
(1962)–Willem de Clercq– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Reis en verblijf in Oost-Pruisen
4 Junij - 14 Junij
| |
[pagina 101]
| |
re lange baarden zeer deftig op de beurs heen en weder. Deze stad is eigentlijk zoo slegt gebouwd, dat de inwoners, al wonnen zij schatten, er tog nooit iets goeds van zouden kunnen maken, en daarom schijnt men in de gelukkige tijden er ook niet aan gedacht te hebben, en dit brengt veel daartoe bij voor elken vreemdeling, die hier geene kennis (sen) heeft, Dantzig tot eene zeer onaangename plaats te maken. | |
De KoopliedenWanneer men bij ons van Pruissen spreekt, dan verheelt men zich dikwijls eenen staat daar Eendragt maakt magt de spreuk van Vorst en volkeren is, alwaar het patriotismus alle gemoederen en gezindheden tot één smelt, en dus is men verwonderd wanneer men, aldaar aangekomen, bemerkt, dat nergens meer op de Pruissen geschimpt wordt dan in Pruissen zelve. Hier in Dantzig klaagt men de regering zeer aan, over de weinige zorg die zij voor den handel draagt en indedaad valt hierop ook niets te roemen. Men zegt het eenigste genoegen dat wij hebben bestaat daarin, dat niemand ons belet te zeggen wat wij willen. | |
De AlléeWeinig aanblikken waren aangenaamer, dan toen ik de schone Allée aanschouwde welke zich tot de poorten van Dantzig uitstrekt. Zij bestaat geheel uit vaderlandse lindeboomen, welke de oevers van het Sparen voor die van den Weichsel verlaten hebben. Weliswaar, is hier en daar menige nedergevallen, doch het overgeblevene is nog zeer schoon en de opengevallen plaatsen zijn door het patriotismus van eenen Dantziger koopman weder met nieuwe bezet. De Laan is zeer breed en indedaad allerbevalligst. | |
De RuïnesMen vindt hier ruïnes van twee soorten, beide het uitwerksel van den verwoester der menschheid, den verderfelijken krijg. Aan de Oostzijde der stad ziet men alom overblijfsels der huizen, die door | |
[pagina 102]
| |
den brand vernield wierden, welke door het bombardementGa naar eind108 veroorzaakt wierd en die zich als eene zee van vuur over dit gedeelte der stad uitstrekte en overal de sporen der verwoesting overliet. Veel is egter reeds weder opgebouwd, waaronder eenige der schone pakhuizen welke alle op een eiland liggen, dat door de twee takken van de Mottlau, eene kleine rivier, die uit den Weichsel zijn oorsprong neemt, ontstaat. Aan den anderen kant ziet men eene uitgestrekte plaats in den elendigsten toestand, door het losbarsten van den kruidtoren, wiens uitwerksel egter niet met dat van het springen, van het ongelukkige kruidschip van Leijde kan vergeleken worden. | |
VestingwerkenGeen ingenieur zijnde, kan ik over de vestingwerken van deze stad geen gevoeglijk oordeel vellen. Dit weet ik dat dezelve van eene zeer grote uitgebreidheid zijn en geschikt om den naderenden vijand eenen geruimen tijd af te weeren. Een der poorten van de binnenstad uitgaande ziet men aan de eene zijde den hogen Bischofsberg, waarop de Franschen hunne kanonnen geplaatst hadden, welke geheel met huizen bedekt en met bomen beplant is. Van de andere zijde ziet men op den Hagelsberg, alwaar de natuurlijke sterkte nog door eene steene verschansing versterkt is. Op den voorgrond vindt men nu een allerliefst klein aangelegd boschje, 't geen aan de Dantzigers de vaderlijke zorg eener stadsregeering vertoont, die zelfs hunne vermaken begunstigt. | |
LangfuhrDit is de naam van een dorp, alwaar ook sommige droevige overblijfsels van vroegeren welstand van de woede der menschen getuigen. Ik was hier in een zeer schoon huis, hetwelk met een schoon op zuilen rustende voorgevel zich ook bevallig vertoonde. Op het platte dak geniet men de schoonste gezichten op de bergachtige omstreken van Dantzig. Ook de tuin was zeer bevallig aangelegd, doch sterk zijn hier de klachten over de verergering van het klimaat, die mij toch bijna onbegrijpelijk voorkwamen. Men zegt, dat vruch- | |
[pagina 103]
| |
ten en gewassen, die voor twintig jaren hier nog rijp wierden, het niet zoo ver meer brengen. Of dit tot de reeds in den tijd van HoratiusGa naar eind109 bekende jammerliederen over den goeden ouden tijd of tot een wezentlijke natuurkundige waarneeming behoort, weet ik niet te beslissen. | |
De BeursVele koopsteden wenschen regt hartelijk om een goede beurs en de Dantzigers, die er een bezitten, gaan er niet in, doch verkiezen er buiten te blijven en schijnen dus liever aan koude en hitte blootgesteld, dan daarvoor bedekt te willen zijn. Deze beurs is een schoon gebouw met albaste kolommen. Men zegt dat dezelve voorheen een bierkroeg was, of dit waar zij weet ik niet. De versiering is allerwonderlijkst. In het midden prijkt het levensgroot standbeeld van Koning Augustus van Poolen.Ga naar eind110 Verder zijn de wanden met een paar zeer goede schilderijen versierd. En voorts met eene menigte beelden, waaronder dat van de heilige Christoffel eene grote plaats inneemt. Aan de zoldering hangen schepen. Overal zijn hartekoppen vastgemaakt en een schilderij selt ActaeonGa naar eind111 voor. Of dit eene satire op de Dantziger egtgenoten is, en of deze daarom buiten de beurs blijven, is een bloot vermoeden. | |
De PolenIk deed eene kleine togt naar den Weichsel, die een quartier uur van Dantzig verwijderd vloeit, en daar eene stille, vriendschappelijke rivier schijnt. Men heeft de gewoonte aan de zijde der rivier al het koren dat van Polen afkomt, uit te laden en behoorlijk te bewerken, en dagelijks te verschieten. De bezitters van veele ladingen zijn de Poolsche Israëlieten, die bij het kopen van de granen, tevens eenige boeren mede huuren welke dan na een paar maanden afreizen, en na druk werk met vier dalers beloond worden. Deze arme lieden werken den geheelen dag in dit graan, in de grofste en eenvoudigste kleeding, en vinden hunne nachtrust in kleine hutten van stroo, van het maaksel van gewone honden-hokken, die hier overal opgeslagen zijn. Terwijl ik dan deze in 't zweet huns aan- | |
[pagina 104]
| |
schijns niet hun brood zag verdienen, maar in eene slavernij zag gedompeld, die waarlijk ook weleens op de schaal der zoo menigvuldige bestaande slavernijen mogt geplaatst worden, dacht ik om Schiller Der Mensch ist freij geschaffen, ist freij
Und würde er in Ketten geboren.
Ja, wij zijn verlost van dwingelanden, doch vele volken vragen nog wat zij gewonnen hebben. Gezegend zij ons land, hetwelk het geluk gehad heeft eenen Vorst te bekomen, die verstand bezit, en die naar recht beoordeelt dat niet altijd het nieuwe daarom omdat het nieuw is, verworpen moest worden. Vorsten der aarde! hebben de twintig laatste jaren U niet wijs gemaakt? O, wees dan ook verzekerd dat gij het ook nu nog nimmer worden zult. | |
PeloonkaEen tweede togt buiten de wallen van Dantzig voerde mij door Langfuhr, naar het niet minder beminnelijke Peloonka; het was aldaar waar mij gulle gastvrijheid in een bevallig landhuis opnam. Hetzelve ligt op eene hoogte, wier helling alom met slingerpaden bedekt was, terwijl het oog de schone landstreken ontwaarde, aan welks einde zich de Oostzee bevond, en men de schepen aanschouwde, welke op de rede van Dantzig ankeren. Een vijver, een schoon bosch, vermeerderden het aangename van dit verblijf. De meeste Dantziger kooplieden bezitten landhuizen, waarin zij de vrije lucht genieten kunnen. Het te voet gaan is hier tog niet aan de order des dags, en alles wordt per rijtuig afgedaan. Alle deze oorden hebben nog hunne Poolsche naamen behouden, dewijl deze landstreek indedaad voormaals geheel Poolsch was, hetwelk men ook door de taal der inwoners hoort bevestigen. | |
OlivaDe Zondagochtend wierd tot eene wandeling naar Oliva bestemd, hetwelk indedaad een soort van wonder was. De weg derwaarts was zeer schoon, dewijl wij aan de regterzijde in 't verschiet de Oostzee, en aan de linkerzijde de schoonste gezichten op de beplantte hoogtens genooten, op welke vele landhuizen gelegen zijn. De legging | |
[pagina 105]
| |
van Oliva zelve is allerschilderachtigst en schoon verheffen zich de spitse torens des kloosters midden in 't geboomte. Het was heden een feest te Oliva, en dus ook een feest voor de Dantzigers. - Reeds bij het aanbreken des daags waren eene ontelbare menigte rijtuigen daarheen getrokken, want terwijl de Amsterdammer met pijp en paraplui genoeglijk langs de boorden des Amstels kuiert, verheugt zich de Dantziger alleen, wanneer hij ‘fahren’ kan. Er was dan geen ophouden van de gedurige rennende en stappende rijtuigen van allerlei soort. Over sommige wagens had men berceaux van levende takken gemaakt, die naderhand des middags bij den gevallen regen, liefelijk dropen. In het kleine dorp Oliva waren alle huizen in herbergen hervormd en de drukte en gewoel waren ontzettend. Men vondt een kleine markt van alle de benodigdheden des levens, terwijl gehele wagens met oxhoofden bier bedekt, getuigden, dat men nog goede aftrek verwachtte. Wij drongen eindelijk in de kerk van dit klooster, dat weleer door zijne rijkdommen beroemd was, doch zich nu in eenen beklagenswaardigen toestand bevond. De kerk was zeer smal, doch desniettegenstaande opgevuld met grafgestichten, schilderijen en heiligen zoo van hout als van steen. Groot was het contrast tusschen de aandacht der gelovige Roomschen en de nieuwsgierigheid der ongelovige Protestanten. De pater-Prior had den kansel beklommen. Ik hoorde alleen, dat hij over das Geheimnisz der Erbsünde redeneerde, terwijl het gedruisch belette om iets anders te verstaan. Nu naderde de processie, bestaande uit eenige schreeuwende monniken, vier dragers van een verhemelte waaronder de priester de gewijde ouwelen droeg, een monnik, die een wierooksvat gedurig heen en weder slingerde, en eindelijk kwam de Bisschop, in 't zwart gekleed, met eenen gouden ketting. Hij is Vorst van Hohenzollern. De vrouwen bewonderen hem als een zeer welgemaakt man, terwijl de mannen, zijne geliefde, door welke dit edel Bisschoppelijk geslacht vermeerderd is, en die ook dit feest bijwoonde, als zeer onbevallig aanzien. - Hierna begaf men zich in den kloostertuin, die zeer bevallig aangelegd is, met uitmuntende uitzichten. Hier vond men een zeer landlijk gezicht, door alle de huisgezinnen en gezelschappen die hier in 't gras nederzaten en den medegebragten voorraad ten toon spreidden. In dezen tuin was ook een acoustik konststuk, uit twee tegensover elkan- | |
[pagina 106]
| |
der gelegene grotten bestaande en deze bijzonderheid bevattende, dat wanneer men tegen den wand van de eene zagt spreekt, de persoon in de andere geplaatst zulks zeer duidelijk hoort. Verder bezagen wij ook nog het klooster. In een vrij sterk geruïneerde eetzaal, ontwaart men de afbeeldingen van alle de hoogeerwaarde Priors van dit klooster. Op eenen groten steen wordt nog de gedachtenis vereeuwigd van den Olivaër vrede, die hier in de zeventiende eeuw gesloten wierd.Ga naar eind112 Agter deze trein drong zich eene menigte van gelovigen, alle met onstuimig geweld, zingende en schreeuwende. Ik heb zelden onbevalliger gezichten gezien dan deze, die meestal tot de edele natie der CachoubenGa naar eind113 behoorden, en op wier gelaat men bij de mannen verregaande domheid en bij de vrouwen hevige dweepzucht ten duidelijksten geschilderd zag, terwijl zij al galmende de omstanders uit elkander drongen. | |
Dantzigs gebouwenMisschien heb ik bij de eerste beschouwing, het gehele tafreel dezer stad met eene te zwarte verf gemaald. In het geheel geloof ik gelijk te hebben, doch wat de bijzonderheden aangaat was dit misschien zoo niet. Ik bezogt nogmaals, al strompelend over de elendige straatsteenen, de voornaamste straten van Dantzig. De Frauenkirche is een zeer schoon Gothisch gebouw. Een der poorten met verscheiden ingangen, verdient ook opgemerkt te worden. Ook vind men hier nog vele overblijfsels van de eenige oudheid, welke men hier vinden kan, namentlijk die uit de kruistogten der Teutonische orderGa naar eind114, waarvan nog overblijfsels door geheel Oostpruissen verspreid zijn, en het bekende Mariënburg het voornaamste is. Men vindt hier in veele poorten, nog oude werkstukken en wanneer men de stad, en dit vooral de Altstadt, rondziet ontwaart men overal torens en brokken van muren, die duidelijk hunne vroegere bestemming tot verdediging van Dantzig tegen de omliggende heidenen aan den dag leggen. Het eenige nieuwerwetsche gebouw is de schouwburg, die in eenen zeer goeden smaak gebouwd is. Ik bezag dezelve van binnen bij gelegenheid van eene concert door eenen fluitspeler Walframm gegeeven. Het gebouw was ook, gelijk overal, slecht verlicht en niet door die netheid versierd, welke wij Hollan- | |
[pagina 107]
| |
ders vooral verlangen. De fluitspeler verdiende bewondering, doch het zingen van eenen liefhebber wierd koeltjes aangehoord. Verdere merkwaardigheden van Dantzig wierden mij niet bekend. Men heeft hier eene kunstschool, waar de jongelieden uit de burgelijke klasse tot veel nuttigs opgeleid worden. Er moet ook nog een klein kabinet van Natuurlijke Historie zijn. De inwoners zelve behoren niet onder de begunstigers der Muzen en het is Euterpe alleen, die hen nu en dan nog eenen vriendelijken lach afdwingt. | |
Dantzigs handelDe grootste merkwaardigheid van Dantzig is eigentlijk haar handel en het was als handelsstad, dat zij alom haren roem uitstrekte. Ook in het Hanzeatisch verbond speelde zij eene grote rol, en het was als de voorraadschuur van Polen dat zij voor ons vaderland steeds zeer belangrijk was. Men was steeds gewoon hier niet alleen de voortbrengselen van de omliggende streken, maar zelfs die van geheel Lithauen, Krakau, Sandomir, etc. tot aan Lemberg te vereenigen, en hier steeds eenen beduidenden voorraad van granen te vinden. Het middelgetal der jaarlijksche afkomst uit Polen wierd meest op 40.000 lasten berekend, terwijl zelfs de oude berigten van een jaar gewagen waarin 110.000 lasten granen te Dantzig aankwamen. Door de menigvuldige oorlogen is Polen, op vele plaatsen ontvolkt en de landbouw verzuimd geworden, terwijl tevens de belegeringen van Dantzig andere uitwegen hebben doen zoeken. Door alle welke oorzaken de aankomst zich in dit jaar op niet meer dan tien à vijftienduizend lasten beloopt. Asch is ook een articul, waarin hier veel handel plag te geschieden, doch het gering getal der fabrieken die thans nog bestaan moet natuurlijk bij de minste vraag de prijzen doen stijgen. Dit alles gevoegd bij het verlies van vele rijkdommen veroorzaakt in deze stad een stilstand van handel, welke alleen door tijd en geduld, vermeerdering des capitaals en lage inkopen van een voordeelig gewas langzamerhand verdreven kan worden. | |
De BarnsteenOnder de meest bekende voortbrengselen der Oostzee behoort zeker de barnsteen, die reeds in de vroegere tijden bekend was. Men | |
[pagina 108]
| |
vindt dezelve hier aan het strand der zee en zij wordt ook uit den grond gegraven, waarna zij, door kunstglans versierd en aan den klomp ontheven, als bevallig koraal om de blanke hals der jeugdige schoonheid zwiert, of onder verschillende gedaante op haren zacht kloppenden boezem prijkt. Dit barnsteen schijnt eerst een zachte stof te zijn die zich langzamerhand verhard, hetgeen o.a. blijkt uit de insecten-steenen, zoogenoemd dewijl men in deze stukken barnsteen verscheidene insecten vind, die zich misschien eerst in de zachte, lijmige stof vastgezet hebben, en aldaar allengskens verhard zijn. Veel van dit barnsteen plag men voorheen naar Engeland te zenden om vandaar in den ruilhandel met de Zuidzee-eilanders of Indianen gebruikt te worden, en om aldus gezonden te worden naar de tegenvoeters van diegene, welke hetzelve bearbeiden. Dus vereent de handel de verste gewesten, de voortbrengselen van verschillende volkeren verwisselen zich, het Noorden en het Zuiden verrijken zich beurtelings, en het is alleen te betreuren, dat deze handel die overal voorspoed, en vrede verspreiden moest, en alleen door vrijheid bestaat, zoo dikwijls door de willekeur van regeringen en den naarijver van volken in haren gezegenden invloed is gestuit geworden. | |
Dantzig en HamburgBij het bezoeken van twee steden welke beide zoo zeer door de woede des krijgs, en de dwingelandij onzer naburen geleden hebben, wordt de vergelijking van derzelver tegenwoordigen toestand belangrijk. Te meer daar beide zich even zeer over het rampzalige van hun lot beklagen en beweeren dat geene stad meerder (dan) de hunne geleden heeft. Het valt egter den onpartijdigen beschouwer ligt om dit verschil te beslissen en aan het rampzalige Dantzig eene grotere mate van rampen toe te staan. Dantzig zag door twee belegeringen en door eenen folterenden toestand van verscheidene jaren alle zijne schatten verdwijnen en de middelen van zijn bestaan uitputten, sints de eerste belegering in 1807, terwijl Hamburg in dienzelfden tijdkring nog bloeiende jaren kon tellen. Hamburg zag zich plotseling verarmd, Dantzig wierd stelselmatig uitgeput. - De verliezen van Hamburg waren treffender, die van Dantzig wezent- | |
[pagina 109]
| |
lijker. Beide steden zagen hunne omstreken verwoest, beide steden zagen zich aan al de oppermagt van het militair despotismus ten prooi gegeven. In Hamburg ziet men verwoeste buitenstreken, terwijl bijna alle de gedeelten der stad verschoond bleven. In Dantzig ontwaart het oog overal puinhopen, terwijl de regteroever (van) de Mottlau nog een schouwspel van verwoestingen aanbiedt. - In Hamburg waren eenige huizen de rampzalige offers der rampen, terwijl de andere met hunne firmaas en het overschot hunner capitalen hunnen handel bleven voortzetten. In Dantzig zijn vele aanzienlijke namen geheel uit den rang der kooplieden verdwenen, bekende familiën tot den bedelstaf gebragt, of genoodzaakt met eigen hand de sobere kost te winnen. Hamburg durft door zijne gelukkige ligging, door de veelvuldige takken van deszelfs handel op een gelukkige herstel van zijn welvaart hopen, terwijl de langzame bloei van Dantzig slechts door gezegende jaren en eenen zamenloop van gelukkige omstandigheden kan bewerkt worden. Eindelijk in Hamburg schijnt men reeds de voorledene rampen vergeten te zijn, terwijl de alom heerschende weelde overal een schijn van geluk verspreid, terwijl daarentegen Dantzig in de stille leefwijze van vele harer inwoners en al hetgeen wat nog tot uitwissching der verwoestingen te doen valt, duidelijk aanwijst al hetgeen nog wezentlijk tot het vernietigen der droevige sporen van verledene rampen ontbreekt. - Ziedaar mijn gevoelen over den verschillenden toestand, waarin zich tegenwoordig beide deze zoo bekende steden bevinden. | |
Het merkwaardige huisIk bezogt het huis van den Hollandschen Consul alhier, hetwelk indedaad in vele opzichten merkwaardig is. Dewijl het na de eerste inneeming van Dantzig door den eigenaar verlaten en door de regering in bezit genomen was, was het alhier, dat Napoleon bij zijne doortogten door Dantzig gehuisvest wierd. Toen hetzelve naderhand weder aan den Consul ten deel viel, vonden in dezelfde kamer de tegenwoordige Koning en Koningin der Nederlanden hunne nachtrust. Wonderlijke lotsverwisseling! Te minste zal die tegenwoordige Zuidzee-ballingGa naar eind115 bij zijne toenmalige verblijf niet ligt gedroomd hebben, dat na verloop van eenige jaren, de Prins van Oranje Koning | |
[pagina 110]
| |
der Nederlanden en hij - niets meer zoude zijn! 't Kan verkeren zegt Bredero. In de tuin van dit gebouw had de generaal RappGa naar eind116 een klein pavillion doen bouwen, dat scheutvrij voor de bommen was. Deze generaal Rapp zonder juist zijn confrater Davoust in alles gelijk te zijn, was niet veel beter. Hij liet zich door de stad tafelgelden betalen en noodigde nu en dan den eenen en anderen Dantziger koopman ten eeten, en wanneer het dan niet genoeg scheen te smaken, voegde hij er deze vriendelijke uitnoodiging bij: ‘oh, mangez toujours, c'est vous qui le payez’. | |
De wandelingenEene der aangenaamste wandelingen van Dantzig in de nabijheid der stad, bestaat in een zeer lief boschje, vlak bij de poort gelegen, alwaar zich des avonds de beau monde, aan wie het lot de middelen tot het bezitten van een buitenverblijf ontzegd heeft, vergadert. Men vindt hier op de menigvuldige banken eene menigte dames zitten, welke, om toch vooral geenen tijd te verliezen, met hun werkmandje hier komen en oogenblikkelijk bij de eerste rustplaats, het breiwerk voor den dag halen. - Ook ontmoet men hier verscheidene Pruissische officieren welke zich in een stad alwaar gene publieke vermaken zijn, tamelijk verveelen en hier dan met laarzen en sporen dapper heen en weder treden, terwijl een paar van hen, ten minsten de breedte eener gehele laan beslaat. - Verder genieten hier vele het genoegen der schone dagen die hier juist zoo talrijk niet zijn, terwijl dan lange, heldere avonden nog dit genoegen vermeerderen. | |
De schone dag in het NoordenOok het Noorden teelt nu en dan bloemen en de schone dagen aan den Noordschen hemel, indien zij al zeldzamer zijn, schijnen dan ook des te aangenamer. Het was heden een soort van feest, waarbij de gehele Dantziger waereld de stad verlaat. Reeds in den ochtend beloofde een heldere hemel den allerschoonsten dag. Ik reed met eenen vriend, bij wien ik eerst den tuin moest bewonderen, die indedaad zeer goed aangelegd en door twee springende fonteinen verlevendigd wierd. Il ne nous faisait pas grace d'une laiture. | |
[pagina 111]
| |
Vele Hollandsche bomen worden hier met moeite aangekweekt, terwijl eene grote menigte van dezelve onder de strengheid van het klimaat bezwijken en nu zendt men van hier weder bomen naar Petersburg. Eindelijk togen wij op reis, overal was alles met eene ontzettende menigte menschen opgepropt. Wij reden door Oliva en kwamen te Hochwasser, eene plaats die niet minder bevallig is. De herberg legt hier op eene hoogte, vandaar heeft men het heerlijkste zee- en landgezicht, dat men zich voorstellen kan, en bij het heldere weder vertoonde zich nu ook de Oostzee in de bevalligste kleur. - Hier vonden wij een zeer aanzienlijk gezelschap, en weldra ging men aan tafel: Heeren en dames scharen zich zelve. Ieder heer leidt eene dame, welke hij verkiest en gaat naast dezelve zitten. Het diner duurt steeds bijzonder kort, en zoodra de tijd aanbreekt wanneer bij ons de ware tafelvreugd begint, heeft er oogenblikkelijk een algemeene opstand plaats. Ieder zet zijn stoel weg, men wenscht gesegnete Mahlzeit, en alles is afgelopen. - Na den maaltijd deden wij eene wandeling in een bosch op de bergen gelegen en bewonderden ook hier de landstreek. - Ontelbaar was bij het terugreizen de schare der rijdenden en wandelenden, die naar de stad terugkeerden. De schone lindelaan was geheel bedekt door de stof, die onder zooveele raderen en de hoeven van zooveele paarden oprees. De wandelplaats, de stad, alle de omstreken vertoonden zulk een gewoel, dat men niet gedacht zoude hebben dat Dantzig zoovele inwoners bevatte. Reien van zestien en meer rijtuigen reden naar elkander de poort in. Bij den langen avond kon men het genoegen der wandelingen nog lang doen voortduren. De lugt bleef even liefelijk, de starren flikkerden met den schoonsten glans, de natuur was verrukkelijk. Ik wandelde nog eenigen tijd alleen, en in gedachten verzonken, en dankbaar voor den schonen dag, keerde ik met de terugkerende Dantzigers de poorten hunner vaderstad binnen. | |
De MariënkerkDewijl ik tog ook nog eenige merkwaardigheden van Dantzig bezoeken wilde, wierd mij de Mariënkerk aangewezen; dezelve behoort zeker tot een der schoonste kerken en derzelver bouworder is in den | |
[pagina 112]
| |
Gothischen trant uitmuntend. Men toonde eerst een astronomisch uurwerk waarbij een zeer romaneske geschiedenis verteld wierd van den maker, wien de Dantzigers de oogen zouden uitgestoken hebben, opdat hij niet ten tweeden maal zulk een werk in Hamburg maken zou, en hebbende hij naderhand om zich te wreken, onder het voorwendsel om iets te verbeteren het werk vernietigd. Hetgeen dan nu stilstaat door welke rede het dan zij. Verder zagen wij op prachtige vanen afbeeldsels van verdienstelijke Dantzigers, verscheidene schilderijen, konststukken van aarde en eindelijk het altaarstuk bevattende in een kast een geheele uitgehouwen tafreel in hout, hetwelk de Dantzigers om de eer van hunne voorvaderen te bewaren wel voor altoos sluiten mogen. Men ziet hier namentlijk levensgrote beelden, de personen van de Heilige Drievuldigheid nevens de maagd Maria verbeelende, waarvan de Vader met een grote baard verbeeld is. Hoe is het mogelijk dat men in Protestantsche kerken zulke monsterachtigheden, waarbij een dieper verval der menschelijke rede dan in de gehele godsdienst der Grieken te vinden is, behouden hebben? Hier plag men voorheen het beroemde schilderij, het laatste oordeel voorstellende, te vertoonen, hetwelk tot vele strijdschriften aanleiding heeft gegeeven, door de Franschen veroverd, en door de Pruissen herwonnen wierd en weldra weder alhier terug zal keeren, na eene kleine rondwandeling naar het Zuiden. Verder ziet men hier nog graftekens, waaronder die van een Engelschman, die Dantzig tegen de Zweden verdedigde, uitmunt. - Na het bezigtigen dezer indedaad schone kerk, wilden wij ook den toren beklimmen en het was een blinde aan wien de zorg om de vreemdelingen naar dit panorama te geleiden toebetrouwd is. De weg derwaards is juist niet zeer aangenaam, dewijl sommige van de trappen geheel uitgesleten zijn, zoodat hier de blinde beter dan de ziende zijnen weg vervolgt. Eindelijk komt men boven aan den toren, alwaar zich in een klein vertrek een schoenmaker bevindt, die zich kan beroemen de verhevenste schoenmaker van gantsch Dantzig te zijn. Hier ziet men nu door vier vensters de geheele uitgestrektheid der stad Dantzig en nu eerst ontwaart men hoe groot nog deze stad is. Ook ziet men hier hare uitmuntende legging tot verdediging. Van de Noordkant is zij door de Oostzee bespoeld, van de Westelijke en Zuidelijke zijden beschutten haar, hare uitmuntende vesting- | |
[pagina 113]
| |
werken, terwijl de Oostkant, die geheel uit den Werder (plat land) bestaat, geheel en al onder water kan gezet worden, gelijk zulks ook de Franschen bij de laatste belegering alhier gedaan hebben. Men vindt hier op deze hoge plaats nog een opschrift ter gedachtenis van iemand, die hier in het bombardement door de Russen in 1734, terwijl hij gerust zijn middagmaal nam, door eene bombe gedood wierd. Na hier de uitzichten bewonderd te hebben, daalden wij met vrij wat meerder moeite nog als bij het opklimmen neder, en wierden door onzen blinden geleigeest onder den vrijen hemel teruggevoerd. | |
WahrzeichenWanneer men buiten een der poorten gaat ziet men een soort van stroom, die door eene waterleiding over de stadsvaart, na eene kleine waterval gevormd te hebben, in Dantzig gevoerd word. Dit was het teken hetwelk de ambachtslieden, die op hun handwerk reisden, onthouden moesten om wanneer zij bij hunne terugkomst beproefd wierden of zij de plaatsen waarvan zij spraken wezentlijk beschouwd hadden, te kunnen antwoorden op de vraag van hunnen gildemeester wat te Dantzig te zien was. - Twee stromen, waarvan de eene boven de andere heenen vliet. | |
Besluit over DantzigZiedaar dan de een en andere bijzonderheid over eene stad, wier inwooners zoovele jaren onder den druk der folterende rampen gebukt, zich nog niet aan de strelende hoop eener blijder toekomst durven overgeven en egter de gulle hartelijkheid, de dankbare gedachtenis des vreemdelings verdienen. - Er heerscht hier vele beschaving, doch ik zou egter durven beweren dat dezelve meer in uiterlijke manieren dan in opheldering des verstands of veredeling der denkkracht bestaat. De letteren zijn hier in eenen vrij kwijnenden toestand: geen boekverkoper kan het alhier uithouden en een Museum der natuurlijke historie alhier is zoo vervallen en stoffig geworden, dat de opzichter het aan niemand durft vertonen. De Beurs is hier het grote rendez-vous der kooplieden en dezelve duurt | |
[pagina 114]
| |
verscheiden uuren, terwijl men nu en dan eens in de Ressource intreed alwaar men eenige journalen vindt. Men is dus hier ook zeer begerig naar nieuws, en daar men zoo geheel in een uithoek van Europa ligt, komt men gewoonlijk niets te weten, dan nadat het overal bekend is. - Vele ziet men hier dagelijks, bijna den gehelen dag aan deze Beurs, evenals de Romeinen aan hunnen forum, zonder eenige bezigheid, alleen om te zien, en te horen en des avonds even wijs af te trekken als men des ogtends uitgegaan is. De inwoners voorheen aan eene vrij grote weelde gewend, tonen zich daartoe nog steeds geneigd, en men kan duidelijk bemerken dat alleen de sobere staat hunner beurs hen hierin bedwingt. Bouwlust, vooral wat buitenplaatsen aangaat, is hier ook een sterk zwak, en daartoe vindt men nu ook bij alle de droevige overblijfselen van de vorige gruwelen des oorlogs ruime gelegenheid. Doch dit zij genoeg over deze plaats. Vaarwel gulle en goedhartige Dantzigers. Met dankbaarheid verlaat ik uwe plaats, en ik wijte het alleen aan de omstandigheden, dat ik niet van het verblijf bij u al het mogelijke genot kon trekken. Vaartwel en binnen weinigen tijd hoop ik in uwe muren terug te keeren. | |
Reis na Elbing
| |
[pagina 115]
| |
vindelijk wijsgeer; hij was van goede afkomst, had zijn geld half doorgebragt en half door het bedrog van andere menschen verloren. Hij had eindelijk dienst bij de Pruissen genomen en het overschot, zijnde weinige duizend daalders in Dantzig aan eenen vriend vertrouwd. Doch bij de Pruissen niets als stokslagen, eene kost, die hij niet gewoon was bekomende, deserteerde hij na de Franschen, deed met dezen verschillende veldtogten en keerde na de vrede terug, terwijl de bewarer van zijn geld hem zeide, dat de Franschen alles genomen hadden, en nu was hij voerman geworden. Er heerschte in alle de handelingen van dezen man iets eenvoudigs, en goedaardigs en toch eenigsints beschaafds, zoodat wij het zeer goed met elkander stelden. - Na eenige uren gereden te hebben wierden wij over den Weichsel gezet en kwamen aan een herberg alwaar mijn voerman mij verzekerde dat men alles kon bekomen, doch dit alles bestond in een stuk grof brood met een snaps. Hier overal (ver)nam ik nog narigten wegens de verschrikkelijke overstroming, die alhier heeft plaats gehad en dezen gehelen Werder na het doorbreken eener dijk, door de vloeden bedekt had. Groot was het verlies der rampzalige inwoners geweest, en gering was hunne hoop dat het gezaaide graan nog tot rijpheid zoude komen. Groot waren de bijdragen der menschlievendheid geweest, doch onaangenaam was het mij hier evenals te Dantzig te moeten verneemen, dat de uitdeeling bijzonder ongelijk was geweest of liever dat de ergste der noodlijdenden zonder hulp gebleven waren. Men is gewoon met zooveel ophef de nieuwspapieren te vullen met alle de giften der menschlievenden, dus zou men ook wel een enkel articul daaraan kunnen wijden, om de wijze te beschrijven, waarop deze giften uitgedeeld worden. Vervolgens kwamen wij in een stadje, genaamd Neuteich, zeer net gebouwd, alwaar de kastelein in het gouden hoefijzer tevens hoefsmidt was. Ook hier had men zeer veel door de overstroming geleden en het stadje had de overstroomde wateren tot aan zijne muren gezien. Hier wilde zich een voetreiziger bij mij opdringen om na Elbing gevoerd te worden, en wilde eindelijk zelfs mijn bediende zijn, doch getrouw aan de aloude spreuk: Fide, sed cui videGa naar eind117 en indachtig aan alle de treurige geschiedenissen, die ik wegens zulk een vertrouwen in mijne vroegere jeugd gelezen had, weigerde ik vrij-geleide. Nu reden wij voort | |
[pagina 116]
| |
en kwamen door zeer welvarende dorpen, met schoon gebouwde huizen, terwijl de weg overal zoo vol gaten en oneffenheden was, dat ik mij verheugde, dat mijn arme wagen er heelhuids afgekomen was. Eindelijk bereikten wij de Nogat, eene schone rivier, die hier even breed als de Weichsel is en met meerder stroom vloeit. Nu genaakten wij dan eindelijk Elbing en ik moet bekennen dat deszelfs aanblik indedaad verrassend voor mij was. In stede van de droevige vestingwerken en straten van Dantzig zag ik nu eene vriendelijke stad, overal nette huizen en eindelijk op de Neue Markt een zeer ruim en vrolijk plein. Hier stapte ik af aan de ‘Stadt Berlin’ en bekwam hier nu een kamer, die vrij wat bevalliger was dan mijn Dantziger locaal. Aldaar moest ik door raampjes in 't lood, welke bij de minste windvlaag sidderden en kletterden op eenige daken speculeeren.Ga naar eind118 Hier zag ik door grote ruiten op eene ruime markt. Zoo gaat het op reis, steeds afwisseling, steeds nieuwe voorwerpen, het eene verdringt het ander, en moeilijk is het om alle indrukken te bewaren, dewijl iedere reize slechts een opeenvolging van indrukken is, die vaak aangenaam doch dikwijls zulks ook niet zijn. | |
Elbing, 16 Junij - 25 Junij
| |
[pagina 117]
| |
uitlaten. Men vindt hier nog veel meer echte vaderlanders en Pruissen als in Dantzig, alwaar de Fransche geest ook zeer veel veld gewonnen had. Men treft hier zooals nu en dan in andere steden ook van die enthousiasten aan, die altijd met veel, verschrikkelijk veel ophef van de Duitsche natie spreken; eene natie die vereenigd, alleen in verbeelding bestaat. Voorts hebben zij ook steeds veel te zeggen over hunne Ursprache en terwijl zij alle andere letterkunde als de hunne uitlagchen, verdienen zij dit op hunne beurt met meer regt gedaan te worden, daar de tegenwoordige modetaal zoo opgeblazen en overdreven is, dat men dezelve bijna volstrekt niet verstaan kan. Ook beelden zij zich in, dat bij wijze van spreken het paradijs in Pruissen is, en dat men in geen land zoo vrij is, als onder eene regering die de vrijheid van drukpers toelaat, en egter de dagbladschrijvers vervolgt, zoodra zij de waarheid spreken. Ik zal mij ook hier nog aan menig zweetdroppel herinneren, vergoten bij het verdedigen van mijn vaderland en deszelfs overschoone moederspraak tegen deze Teutonen, en evenals voorheen de heidenen bekeerd wierden, moest men SiegenbeekGa naar eind119 herwaards zenden om deze volken tot eene behoorlijke gerechtigheid in het stuk der letterkunde terug te voeren. | |
De BeursDit miniatuur gebouw behoort voorzeker tot de merkwaardigheden van Elbing. De ligging van dezelve op een brug vanwaar men op de Elbing en op alle de pakhuizen ziet, is zeer aangenaam. Van binnen is dit gebouw met hangende schepen en afbeeldingen van verscheidene koningen van Pruissen versierd. Hier is nu daaglijks om twaalf uur het rendez-vous van de Elbinger kooplieden, welke dan ten tijde van mijn bezoek alhier ook sterke klaagliederen aanhieven. | |
Het CasinoIn de grote steden grond zich de trotsheid der burgers op grote merkwaardigheden of herinneringen, in kleine steden meest op havens en koffyhuizen. Zoo heeft men dan hier ook geen koffyhuis, | |
[pagina 118]
| |
maar een casino, bestaande in eenen tuin, zeer net aangelegen, die in de stad ligt en alwaar zich de inwoners vaak verzamelen, den tijd verdrijven en nieuwstijdingen lezen en horen. Men dineert hier ook. Dit was eens mijn geval en wij zaten hier aan den vreedzamen disch geschaard, onder den vrijen hemel, terwijl zich uit een naburig boschje de goddelijke toonkunst liet horen. Maar wat gebeurt; opeens verduistert zich de hemel, de wolken pakken zich te zaam en lossen zich weldra in eenen hevigen stortregen op. Nu geraakte de geheele vergadering in verwarring. Deze red het gebraad, die zijn fles wijn, en alles vlucht in het nabijzijnde huis zeggende met Racine: Et bientôt, sans s'armer d'un courage inutile
Dans un hôtel voisin, chacun cherche un asyle
Eens wekelijks is hier des avonds concert; dat is de stadsmuzykanten, om eenen ronden disch geschaard, spelen eenige symphoniën. Dan ziet men hier aan alle de tafeltjes de bevallige Elbingerinnen zitten, welke om toch geen tijd te verliezen zeer druk met hun breiwerk in de weer zijn. Men wandelt den tuin, die vrij uitgestrekt is, eenige malen heen en weder. De avond valt. Men geniet nog eenige oogenblikken natuur en toonkunst en eindelijk deinst langzamerhand alles af. | |
De Engelsche BronDus noemt men eene zekere bron, die hier in Elbing beroemd is, en wier ligging onder eenige kastanjebomen indedaad zeer schilderachtig is. Om dezelve liggen landstreken, die met vele in Holland indedaad veel gemeens hebben. Eene platte landstreek, veel weiland, molens en indedaad veel, dat aan de meer vruchtbare dan schilderachtige streken van mijn vaderland herrinnert. | |
De Vogelenzang en verdere omstreken van ElbingAldus noemt men hier een bevallig landgoed, omtrent een half uur buiten de stad gelegen. De ligging is zeer schoon, het bosch verrukkelijk. In 't geheel waar men hier, aan de zoogenaamde hooge zijde zijne oogen wendt, vindt men rijke gelegenheid om de schoon- | |
[pagina 119]
| |
heden der natuur te bewonderen. De zoogenaamde Johannesberg ligt midden in een klein bosch en is geheel beplant, terwijl de Gänseberg in het open veld gelegen, van rondsom de schoonste gezichten op Elbing, zijne graanvelden, zijne stromen, en zijn haf aanbiedt. Naauw is men hier de stad uitgetreden of overal golven de vruchtbare korenairen op eenen oneffenen grond, terwijl men alom kleine boschjes en schone gezichten ontmoet, onder welke vooral datgene behoort hetwelk men geniet op het zoogenaamde Bergkerkhof, alwaar men wezentlijk verrukt is. De dichter ThomsonGa naar eind120 zeide van een zijner vrienden, die de natuur wilde bezingen: ‘de ongelukkige! wat onderneemt hij! Hij heeft nooit eenen berg gezien!’ In eenige opzichten had hij ook gewis gelijk, want nooit kan de beschouwing eener platte landstreek zooveel wezentlijk denkbeeld van de schoonheid der natuur geven. En wanneer dan nu reeds de gezichten op deze heuvels bij ons zulk een indruk veroorzaaken, hoe moet dan het gevoel aan betovering grenzen, wanneer de reiziger, na het moeilijk beklimmen van den reusachtigen Etna eindelijk op deszelfs top een gezicht aanschouwt, zooals de sterveling zulks slechts schaars geniet. | |
1ste UitstapWij deden eene kleine tour in de nabijgelegene omstreken van Elbing. Eerst kwamen wij door een bosch, alwaar men voorheen in de vroegere eeuwen volgens de overlevering de dienst aan de Goden van Germanje gevierd had, en alwaar eene beroemde waarzeggerin gewoond had. Wij bezochten drie landgoederen en derzelver tuinen welke echter bij de onze zeer afsteken. Want hierin is men hier nog bijna overal een halve eeuw terug en zeer regte paden, tusschen zulke hoge hagen, dat eraan geen uitzicht te denken is, behoorden hier tot den heerschende smaak. De landhuizen zelf zijn juist met geenen bijzonderen smaak gebouwd. Op het eerste landgoed beklommen wij een soort van belvédère, dat echter zoo bouwvallig was, dat het nu of dan onder de schreden van eenen nieuwsgierigen dreigde in te storten. De landstreek die wij doorreden was zeer schoon, de grond was bergachtig, hier en daar bosch, en verder had men de gezichten op het hof en de Nehrung die hetzelve be- | |
[pagina 120]
| |
grensd. Het twede landgoed was nog stijver aangelegd, doch in het derde heerschte meer smaak. Men wandelde tusschen hoogtens door; ongelukkig was de ruischende beek opgedroogd, de urnen der Najaden vloeiden niet meer, en de prachtige beelden van Venus en Minerva hadden veel door de woede des tijds geleden. Men vondt hier aan de boomen nutte zedelessen geschilderd op bordjes, aan diegene gelijk waarmede men bij ons voor de voetangels en klemmen waarschuwt, en men kan hier aldus, al wandelende zijne pligten leeren. De terugtogt was ook zeer aangenaam en onder den vrijen hemel genoten wij het abendbrot. Waarlijk ik had op mijn reis in lang gene plaatsen gevonden waar die hartelijkheid heerschte met welke ik in Elbing ontfangen wierd. Vele omstandigheden bragten daartoe bij, doch in het algemeen verdienen de goede Elbingers velen lof. Men moge dan hier en daar iets vinden dat tot de kleinsteden behoort: kleine intrigues, kleine driften, wie vergeeft dit niet gaarne, daar ware goedhartigheid de hoofdrol speelt. Ieder toch op deze waereld meent zijn uil een valk te zijn, en gelukkig zijn diegenen wier leven ver van het gedruis der grote waereld en deszelfs misdaden, in eene stad gelijk deze, bij een voordeligen handel, in het midden van huislijk en gezelschappelijk genoegen kan henen vlieten. | |
Pruisch-MarkDit is de naam van een klein dorp, werwaards wij een uitstap deden, die indedaad alleraangenaamst was. Hetzelve ligt slechts op een mijl afstands van Elbing, en egter geniet men de verscheidenheid der schoonste gezichten. Derwaards rijdt men reeds op eenen stijgenden weg, doch het was vooral bij onze terugkomst en nederdaling dat wij de overheerlijkste gezichten bewonderden: Op de hoogtens overal met kreupelbosch begroeid, hier en daar door schone geboomtens bedekt, op de heerlijkste korenvelden, verschillende kleine meeren en eindelijk Elbing, dat met alle zijn voorsteden op dezen verren afstand eene stad van eenen aanmerkelijken omvang schijnt te zijn. Met regt bewonderde ik deze schone landstreek, die als een bekoorlijke gordel Elbing van alle zijden omringt, terwijl men steeds binnen de omtrek van eenige mijlen overal de aangenaamste landsdouwen ontmoet. | |
[pagina 121]
| |
De St. Johannis avondDit is een feest, hetwelk in ons vaderland geheel onbekend is, alwaar de dag van St. Jan alleen als een zeker tijdstip in de stelsels van sommige weerkundigen is. Deze St. Jan nu is hier een soort van volksfeest, wiens oorsprong zich in de nacht der eeuwen verliest. Het grote toneel van deze St. Jans verlustiging is het bosch genaamd Vogelenzang hetwelk ik alreeds beschreven heb. Op onzen tour naar Pruismark kwamen wij aldaar en stonden verbaasd bij het zien van de ontzettende menigte rijtuigen, paarden, menschen, die zich op deze kleine plaats verzameld hadden. Alle de rangen waren hier vermengd. Een ontelbare menigte stoelen overal verspreid, dienden tot zitplaats aan de Elbinger dames, terwijl eene grote menigte van de mindere classen zich op de zitbanken die hun de natuur aanbood namentlijk het gras, nedergevleid hadden. Alles was vol gewoel en leven. Hier wierd met zweet en arbeid eenige avondspijs veroverd, terwijl andere de medegebragte spijskorven ledigden. Van eene naburige hoogte had men over dit gehelen toneel met deszelfs bonte groepen het schoonste uitzigt. Ondertusschen was de zon als naar gewoonte nedergedaald, en verschafte weldra de heerlijkste avond. Nu wierd de algemeene vreugde door een vuurwerk vermeerderd, dat juist niet zeer aanmerkelijk was, doch met veel gejuich begroet wierd. Eindelijk wierden de twee teertonnen die op het terras voor het bosch stonden in den brand gestoken. Hel flikkerende steeg de vlam op en veroorzaakte weldra den schoonsten aanblik door de verlichting van de groene bladen der bomen, nevens die van alle de menschen, die dit woud versierden. Hierin was indedaad iets treffendst. Na dit gezicht eenigen tijd genoten te hebben, begonnen de lichtende teertonnen uit te doven, en vele der aanschouwers af te reizen - tot welker getal ik ook behoorde. Voor eenige echter nog was deze avond zoo vol genoegen, nog niet afgelopen; de god des wijnstoks en de schoone sapphische godinGa naar eind121 spreidden in den geheimvollen sluier der nacht hunne magt ten toon en ook voor vele Elbingers blijft de gedachte aan dezen Johannisavond nog steeds met vele herinneringen verbonden. | |
[pagina 122]
| |
Besluit over ElbingReeds veel beschreef ik van deze stad, zonder een woord te reppen over mijne ontmoetingen aldaar, en de wijze waarop ik door deszelfs inwoners ontfangen wierd. Dezelve was ten uiterste gul en weinige dagen van mijn reis geven mij aangenamer herinneren, dan die welke ik in Elbing doorbragt. Ik wierd met de grootste hartelijkheid ontfangen, en zoo groot was de vriendschap, die mij bewezen wierd dat het mij kostte om van deze plaats afscheid te nemen. Men leeft hier over het algemeen zeer genoeglijk en tevreden en in eene grote rust, wat het staatkundige aangaat. Des winters heeft men hier bals en liefhebberij-commedie. Des zomers gaat men na 't Casino. Ik nam mijn intrek in ‘de Stad Berlijn’, alwaar het gedruis ontzettend en het overige redelijk wel was, en drie zusters, die alle drie zeer weinig op de drie gratiën geleken, de eer van het huis ophielden, terwijl de kastelein zijn pijp rookte of sliep. In 't kort ik nam afscheid van Elbing met gevoelens van deelneming en dankbaarheid. | |
26 Junij
| |
[pagina 123]
| |
van allerhande vreemde en kostbare stoffen gemaakt, nevens vele zilvere prachtstukken. In de kerk zelve waren de domheeren druk bezig hun geld te verdienen. Zij zaten in 't koor, en op een gegeeven teken stond er beurtelings een van hen op, las of prevelde eenige onverstaanbare woorden, en zette zich wederom neder, waarna het orgel een kleine aria speelde. Het merkwaardigste was egter de begraafplaats van Copernicus,Ga naar eind122 die hier aangewezen wordt. Hier rust dus hij, die, volgens de uitdrukking van onzen vaderlander Poot,Ga naar eind123 de zonnepaarden uitspande, en die zich alleen meer roem verworven heeft, dan alle die domheeren, die hier in de laatste eeuwen geleefd hebben, tezamen. Men ziet hier verscheidene schilderijen, waaronder een zeer klein langwerpig stuk, de spijziging door Christus voorstellende, als iets bijzonders wordt aangewezen. Men zegt dikwijls dat de intrede in eene Roomsche kerk eerbied inboezemt. Doch voor mij, ik word steeds door medelijden aangedaan wanneer ik in deze gedrogtelijkste voorstellingen den triumf der dwaasheid en des bijgeloofs ontwaar, wanneer ik evenveel domheid ontwaar in de gezichten der beelden die op de altaren prijken, en als op die der gelovigen, die voor dezelve knielen. Deze kerk behoort ook onder het gebied van den Bisschop van Oliva, en is zoo rijk dat deze domheeren een zeer gemaklijk en aangenaam leven voeren kunnen. Na deze bezichtiging reed ik verder, eerst nog over eenen schoonen weg doch hoemeer men Königsberg nadert, hoe minder bergen men ontmoet terwijl de grond overal heyachtiger wordt. - Ik vond overal terstond frissche paarden en de postillons, door een goed drinkgeld aangevuurd, holden met mij voort, zoodat men volgens de Nederlandsche uitdrukking, zijn hart in 't lijf vast moest houden. Eindelijk tegen den avond genaakte ik het grote Koningsbergen, de derde stad van Pruissen. Mijne eerste vriendelijke begroeting geschiedde hier door twee polizeybeambten, die mij op eene zeer onvriendelijke wijze behandelden door mij te noodzaken mijn gehele koffer af te schroeven en los te maken, terwijl hunne ongewijde handen tot zelfs in mijn papier woelden. De een ging in zijn beleefdheid zoo ver dat hij tegen zijnen kammeraad zeide die de schroeven losdraaide: ‘Lass der Herr dieses selbts machen, wir sind ja seine Bedienten nicht’, en dit geschiedde niet in eene grensstad maar dan als men reeds vele Pruissische steden | |
[pagina 124]
| |
doorgetrokken is. Ik stapte in Königsberg af in den ‘Lorbeerkranz’, die zonder juist een der eerste huizen in Königsberg te zijn, egter vele voordeelen vereenigt, waaronder dit behoort dat men in de vrouw van den kastelein eene der schoonste vrouwen van geheel Königsberg ontmoet. | |
Königsberg. 26 Junij - 7 Julij
| |
[pagina 125]
| |
behoeftens des gewonen levens. De Duitscher wordt niet door strelende aanlokkelijkheden betoverd, door de armen der wellust omslingerd; neen met koud en koel bewustzijn wordt hij door dezelve omvat, en treed even koel weder in het leven terug, zich overtuigd houdende dat een onvermijdelijke noodzaakelijkheid hem dit tot een pligt maakt. - Wat de vrouwen en meisjes aanbetreft, men vindt hier overal de grootste kiesheid in uiterlijken schijn. Een kus is alhier iets, dat bijna een ordentelijk meisje niet in den mond durft nemen, en mij zeide een Königsberger schone, dat zij nooit op dien trap van vertrouwelijkheid met iemand zou kunnen komen om hem dit toe te staan. Inplaats van eenen hartelijken Hollandschen afscheidskus worden hier slechts een zeker getal buigingen gemaakt en groot is de genade, als men het geluk geniet het Fräulein eerbiedig de hand te kussen. Het is hier alleen aan de mannen geoorloofd zich te kussen. Ook kan men dit tot walgens toe bekomen, van de geringe classe die zich tot een kruipende laagheid vernedert, en men moet zeer op zijne hoede zijn, om niet bij ieder groschen, die men aan eenen bedelaar uitreikt, oogenblikkelijk zijn hand door dezen met kussen te zien bedekken. De vrouwen beminnen hier met de grootste geestdrift het dansen - doch ook alleen - om te dansen. - Deeze ingetogenheid is egter alleen, zoo ik geloof, schijn, want zoodra men het tafreel omkeert, dan ontwaart men geheel andere toneelen, daar zelfs hier in eenige zeer bekende logementen het aanbieden van een concubine aan den vreemdeling iets zeer gewoons is. - Een der hoofdtrekken der Duitschers is ook het pralen. Zij verhalen steeds wat, en meestal veel meer dan hetgeen zij gedaan hebben. Duizende daalders vloeien steeds van hunne lippen en de goede LangendijkGa naar eind124 zou indedaad overal nog menige origineel voor eenen nieuwen Hans de Zwetser vinden kunnen. | |
Iets in 't algemeen over KönigsbergDeze stad verschilde veel van de vorige die ik bereisde en verdient met een woord beschreven te worden. Met eene bevolking van zestig duizend zielen is zij zeer uitgestrekt en men moet zeer grote wegen in dezelve aflopen; zij schijnt eene vereniging van drie à vier steden, en men vindt overal zeer grote pleinen, vele uitgestrekte | |
[pagina 126]
| |
tuinen, 't geen alles zeer veel plaats inneemt. Het Kneiphof vlak aan den Pregel is het alleroudste gedeelte der stad. Men vindt aldaar de hoogste huizen en de naauwste straten. Hier wonen nabij den Pregel en de Beurs de meeste kooplieden. De voorstad wierd voor eenige jaren door den brand, die zooveel verwoestte, verteerd, en is nu zeer bevallig opgebouwd, hoewel het egter te bejammeren is, dat men derzelver opbouwing niet naar een algemeen plan bestierd heeft, dewijl men nu zoovele verschillende hoogtens en bouworders in dezelve ontwaart als aldaar huizen gebouwd zijn. Midden in de stad vindt men verscheidene bergen, wier beklimming bij eene allerelendigste bestrating niet bijzonder aangenaam | |
[pagina 127]
| |
is. Kerken en torens munten door gene bijzondere bouworde uit. Men vindt verschillende markten en ook nog eenige brede straten, alwaar dan egter ook de huizen weinig betekenen. | |
De slotvijverOnder de grootste aangenaamheden van Königsberg behoort zeker de zoogenoemde Schloszteich. Zij bevindt zich midden in de stad en is zeer breed. Aan deszelfs boord vindt men verschillende tuinen waarvan sommigen voor het publiek ingerigt zijn. Deze vijver word steeds door eene grote menigte schuiten en gondels bevaren, waarin somtijds ook toonkunstenaars gevonden (worden) waardoor deze waterpartijen eene nieuwe bevalligheid verkrijgen. Wanneer men zich op dezen vijver inscheept ziet men overal deszelfs boorden met geboomte bedekt. Nu eens heeft men een voortreffelijk gezicht op den net gebouwden slotbrug en een gedeelte der stad, dan weder is men zoo omringd door de tuinen, dat men zelfs geen huis ontwaart, en wanen zoude dat men zich in eene bevallige landstreek, ver van 't gewoel der stad en niet midden in eene grote en uitgestrekte hoofdstad bevond. Zeer dikwijls worden in deze tuinen concerten gegeeven en dan verzamelt zich hier de fatsoenlijke waereld aan verschillende tafeltjes verspreid. De kledingen der dames zijn indedaad zeer bevallig, en de heerschende smaak om zich op alle deze plaatsen met onbedekte hoofden te bevinden, is zeer sierlijk. - Wat de heeren betreft zij drinken hier hun bier hetgeen de lievelingsdrank der Oostpruissers is, en waarvan menige fles gekraakt wordt. Alles wordt hier in de opene lucht gevierd en zoodra het weder slecht is, heeft men geen concerten meer. Ja, zelfs de koude die bijna alle avonden invalt, kan de dames niet van hunne zitplaatsen verdrijven. Eindelijk keert men tehuiswaards en reeds om elf uur is alles stil in de straten van Königsberg. | |
De Doopsgezinden of MennonietenOnder die voorwerpen welke aan de oevers der Oostzee mijne nieuwsgierigheid en belangstelling verwekten, behoorde ook alles wat onze gemeente betrof, die als eene verafgelegen zuster in deze | |
[pagina 128]
| |
streken zich nedergezet had. Deze Mennonieten zijn meestal Hollanders, die bij vroegere kerk- en burgertwisten het erfdeel hunner vaderen verlieten en zich onder het gebied des Konings van Pruissen begaven. Zij zijn door geheel Oostpruissen en zelfs in Lithauen verspreid. Hunne grondbeginselen hebben nog de oude stijfheid en regtzinnigheid behouden, hetgeen zoo verre gaat dat zij zelfs hun lidmaatschap aan dengenen weigeren, die eene vrouw van eene andere godsdienst gehuwd heeft. In Dantzig en Elbing is de gemeente in eenen kwijnenden toestand en vele hebben deze godsdienst verlaten, hetzij om in posten gebruikt te kunnen worden, hetzij om de vrijheid te hebben tegen den overweldiger van Europa te velde te trekken.Ga naar eind125 Het was bij het aanbreken van den volkskrijg in Pruissen dat de Mennonieten door hunnen invloed bij den Koning, de bevestiging dier voorregten verkregen, waardoor zij van den krijgsdienst vrijgesteld wierden. - Dit veroorzaakte hun vele onaangenaamheden in het Werder, alwaar vele Mennonieten woonden, en ook vele die zulks niet zijn, en wier borst door geen brandende vaderlandsliefde ontvlamd wierd, hun deze uitzondering benijdden. - Dit gaf aanleiding tot vele vechtpartijen, waarbij men zegt dat vaak de Mennonieten door hunne vuisten het regt dier weerloosheid verdedigd hebben. - De bloeiendste gemeente is zeker de Königsberger welke meestal uit brouwers bestaat, waarvan vele zeer rijk zijn. - De gemeente wordt bestierd en vermaand door eenen liefdeprediker, die uit de gemeente verkoren wordt. Ik had besloten eene vergadering dezer Oostzeesche broeders bij te woonen en trad in een vierkant kerkje, alwaar geen orgel en aan het einde een predikstoel, of liever eene grote bank stond. Omstreeks vijftig persoonen bevonden zich in deze kerk. Men zong uit een Mennonietisch gesangboek, terwijl men in de voorrede las, dat men de Hollandsche taal plag te gebruiken, doch dat daar dezelve bijna geheel in onbruik geraakt was, men de landstaal aangenomen had, daar men begrepen had dat het Opperwezen er geen onderscheid in maken zoude, in welke taal het gediend wierd. - Na een gebed begon de liefdepreker eene soort van leerrede, over de text ‘de Hemelen vertellen Gods eere’. Hij galmde verschrikkelijk, droogde zich gedurig het zweet met zijnen zakdoek af, sprak zoo spoedig alsof iemand hem met een zweep agterna gezeten had. Hetgeen hij zeide was verstaanbaar doch ten | |
[pagina t.o. 128]
| |
Het Slot van Königsberg
| |
[pagina 129]
| |
uitersten oppervlakkig, onder de leerrede stond een andere broeder naast hem, die gedurig zijn gevouwen handen ophief. - Na de korte leerrede volgde een gebed, op 't einde van het gebed wierd ieder uitgenodigd, om zijne eigene verzuchtiginge tot God te doen oprijzen, waarop de gemeente opstond en een oogenblik in stilte bad, terwijl de leeraars in de banken nederknielden. Hierna wierd de zegen uitgesproken en nu keerde de gemeente thuiswaards, terwijl de leeraars op hunne plaats bleven tot alles vertrokken was. Ziedaar dan eene bijwooning der Mennonietensche godsdienstoefening, die, hoezeer zij dan ook van de onze verschillen moge, mij egter in verscheidene opzichten zeer aangenaam was. | |
De GodsdienstoefeningNa den afloop der Mennonietische vergadering begaf ik mij nog in een der Luthersche hoofdkerken. Reeds was de leerrede uitgesproken, en de geestelijken waren bezig met de uitdeling des Avondmaals, 't geen hier alle Zondagen geschied, nadat de leeraar eerst op eenen zeer onaangenaamen dreun gezongen heeft. De twee Leeraars stonden aan de beide zijden des altaars in witte misgewaden. Op de trappen van het altaar knielden de koorknapen. Nu wierd aan de eene zijde het brood, of de ouwel uitgedeeld, terwijl aan de andere zijde de beker aangeboden wierd, en alles geleek dus ten uitersten naar een Roomsche plegtigheid. Eene algemeene aanmerking, die men in alle Duitsche kerken maken kan, is ten eerste: de meerderheid der vrouwen en ten twede: het gebrek aan zoogenoemde fatsoenlijke lieden. Indedaad meer dan ergens is hier overal eene voorgewende verlichting ingeslopen, die de grondzuilen der zedekunde en godsdienst omverstotende, niets dan eene uiterlijk beschaving kenmerkt. Men spreekt dus ook niet van een tugendhafter, een ehrlicher Mann, maar van een netter, feiner, gebildeter Mann. Ja, vele menschen hier komen opentlijk voor de schandelijkste gevoelens uit, en terwijl zij de kracht van hun vernuft tentoonspreiden, vertonnen zij alleen hun eigene domheid en onwetenheid, want wat is verachtelijker dan de mensch die den adel zijner natuur durft miskennen, en de stem der Godheid die in zijnen boezem spreekt, lasteren. Wie ooren heeft om te horen, die hore, sprak eens de Ver- | |
[pagina 130]
| |
losser der menschheid, van dezen te gewagen onder eene hoge classe ware eene dwaasheid. Hierbij voegen zich in alle deze streken eene menigte, uit belang gedoopte Joden, die zich alleen door de verachting van alle godsdienst onderscheiden. Men wil hier verder over het algemeen voor witzig doorgaan, en zoekt dus slechts gelegenheid geestige spotternijen aan den dag te brengen. - Onder de gemene classe heerscht uiterlijke Godsdienstschijn, doch deze lieden zijn zoo dom, dat het bij hen ook alleen sleur blijft, terwijl zich de leeraren door eenen onverstaanbaren galm, en door gene uitgezochte bekwaamheden onderscheiden. Flaauwe onverschilligheid heerscht hier overal, en de opnieuw opgewekte Godsdienstijver in sommige landen van Europa is nog niet in dezen Noordschen uithoek doorgedrongen. | |
De SlottorenDezen besteeg ik en genoot aldaar het schoonste gezicht over geheel Königsberg. Dit slot is in het oudste gedeelte der stad, op deszelfs hoogste berg gebouwd, en men ziet van hier de grote stad met alle deszelfs omstreken. Königsberg heeft ook zijn bestaan aan de Teutonische Ridders te danken. Hetzelve bestond in vroeger eeuwen uit drie verschillende steden, het Kneiphof, de Altstadt en de Lorenig. Het Kneiphof is eigentlijk een eiland door den Pregel gevormd, alwaar men in vroegere tijden bij gelegenheid van twist met de andere gedeeltens der stad gewoon was de bruggen op te halen en hetgeen dus als een soort van Kattenburg kan beschouwd worden, met dit onderscheid dat hier de voornaamste burgers en kooplieden wonen. Ieder dezer bijzondere steden, die nu geheel met elkander verbonden zijn, heeft een eigen raadhuis, hoofdkerk, etc. De stad is op verscheidene bergen gebouwd, het slot zelve, hetwelk men nu niet bezien kan, bevat op verschillende hoogtens een wijnkelder en krijgsmagazijn, eene kerk en eene danszaal. Voor hetzelve is een groot, vierkant plein, naar den ouden smaak gebouwd. Van de hoogte dezer toren wordt door verschillende tekens de brand aangekondigd, die hier, evenals in Constantinopel, zeer dikwijls voorvalt. Men ziet in deze hoogte de gehele voorstad, welke door den verschrikkelijken brand voor eenige jaren geheel door de vlam- | |
[pagina 131]
| |
men verteerd wierd. De torenwagter was een jonge, fikse kerel, wien in de veldtogt der laatste jaren alle de vingers van de eene hand afgeschoten waren, terwijl de andere verlamd was. Tot loon dezer verminking had men hem dezen post met eene maandelijksche bezoldiging van 10 daalders gegeven. Deze man leefde met vrouw en kinderen en was opgeruimd. Königsberg, hoewel met een soort van wal omgeven, is geen stad voor de minste verdediging geschikt. Een soort van vesting, die men hier heeft, dient alleen om de boosdoeners te bewaren. Deze stad wierd in den zevenjarigen oorlog door de Russen bezet en dit is een lot, hetwelk haar misschien nog weleens te wagten staat, dewijl bij de minste oneenigheid tusschen de thans zoo verbroederde hoven het Rusland, dat nu meester van geheel Polen is, geene de minste moeite kan kosten om Oost-Pruissen, zonder het minste verlies te overmeesteren, en geheel van den hoofdzetel des rijks af te snijden. | |
OmstrekenDezelve leveren hier een geheel ander gezicht, dan dit van de twee voorheen beschrevene Oostpruissische steden op. In plaats van de grootsche partijen om Dantzig en de nog kunstelozer schoonheden om Elbing, vindt men alhier eenen vlakken grond die, welke aangename bevalligheid zij ook door de kunst verkrijgen moge, egter nooit de schoonheid der bergachtige streken kan nabootsen. Eene menigte kleine landhuizen zijn buiten de poorten van Königsberg verspreid, doch kunnen de heerlijke partij bij den slotvijver niet evenaren. Men vindt het aangename Carlsruhe - Carlshof - dan Bleichen, beroemd door zijn Schmantlungen of dikke melk. Bij Juditten geniet men een schoon gezicht op de stad en den kronkelenden Pregel, terwijl aan gene zijde van het dorp zich een zeer schoon bosch bevindt. Alle deze omstreken zijn, vooral des Zondags, van eene menigte gezelschappen vervuld en zoo bevallig is over het algemeen de kleding der vrouwen, dat het onderscheid der standen geheel wegvalt, en men het dienstmeisje op zulk een feestdag niet van hare meesteres onderscheiden kan. Aan alle poorten staan wagens waarmede men voor eene zeer geringe prijs overal heen gevoerd word. De zomer is ook zoo kort, dat ieder van deszelfs scho- | |
[pagina 132]
| |
ne dagen zooveel hij kan tracht te genieten. Zoo is ook hier voor de menschen het leven. Vermaak is hun algemeen doel, en de spil waarop bij hen alles draait. Doch ik wil mijne bemerkingen over Königsberg met gene zwaarmoedige kleuren verdonkeren. - Liever spreek ik nog van den wal die met de tijd zeer schoon kan worden, en alwaar men eene zeer fraai gebouwde Sternwarte of Observatorium vindt op dewelke het gezicht zeer schoon is. Verder vindt men ook nog verscheiden bosschen in de nabijheid waaronder het schone Aweida uitmunt. | |
BeursDe Beurs is een zeer schoon gebouw aan den Pregel gelegen. Zij is slechts van hout, maar met uitmuntend veel smaak versierd. Het is eene grote welgebouwde zaal met verschillende kleine vertrekjes. Ten tijden van den groten brand liep deze beurs veel gevaar. In den zomer verzamelen zich de kooplieden nabij deze beurs onder een soort van laan, alwaar liefelijke koelte heerscht en men kan dus met regt de beurs van Königsberg eene groene beurs noemen. | |
SchouwburgDe schouwburg dezer stad wierd dezen winter gebruikt door een troep toneelspelers, onder bestiering van den welbekenden August van KotzebueGa naar eind126 welke alhier gewoonlijk als Russische agent woonachtig is. Deze troep wierd na vele twisten door het deficit hunner inkomst genoodzaakt uit elkander te gaan. Er hebben dus tegenwoordig geene toneelvertoningen in de derde stad van Pruissen plaats, hoewel daartoe twee gebouwen geschikt zijn. Het eerste scheen te bekrompen en men bouwde dus een nieuw gebouw, dat nu weder te groot schijnt. Daar zich eenige rampzalige overblijfsels der troep vereenigd hadden om eenige kleine stukjes te geven, ging ik derwaards om de zaal waarvan ik zooveel had horen spreken eens te zien. Het uiterlijke en de ingang dezer nieuwe schouwburg zijn schoon. In de gevel staat: Amant Alterna CamoenaeGa naar eind127, hetwelk men ook wel op de twee schouwburgen zou kunnen toepassen. Van binnen vindt men een zoogenaamd panorama-theater, dat zeer schoon | |
[pagina 133]
| |
gebouwd is. De loges zijn alle agter aan het toneel en de inrigting van den bak is geheel verscheiden. Alles is met zeer veel smaak geschilderd, en de plaats van de beelden der muzen word door fraaie geschilderde bloemvaasen vervangen. De meeste decoratiën die zulks toelaten zijn alle geheel dicht, terwijl elke zijde slechts uit een scherm bestaat, 't geen indedaad voor kamers zeer geschikt is, doch met bosschen moeilijkheid veroorzaakt. Men gaf eerst: ‘Das war ich’, een stuk naar een der geschiedenissen van BoccaccioGa naar eind128 gevolgd, en dat meer dubbelzinnig als fraai was. De volgende stukjes waren van Körner: ‘Die Gouvernante’ en ‘der Vetter aus Bremen’Ga naar eind129. Zij zijn beide zeer goed geschreven, doch wierden vrij slecht uitgevoerd. | |
Studenten ConcertEr had weder een concert plaats, doch dit behoorde tot diegene, welke de studenten geven en van dewelke men slechts door gunst de intrede bekomen kan. Nu eerst had ik de gelegenheid de Königsbergerinnen te beschouwen, terwijl de tuin van eene ontzettende meenigte welgekleedde vrouwen wemelde. De vergadering in dezen schonen tuin overal rondwandelende, met indedaad schoone muziek, leverde eenen aangenamen blik op. Overal liepen studenten, die tot ceremoniemeesters verkozen waren, met degens op zij rond om overal de order te bewaren. Men bleef hier tot na den gevallen avond en ieder genoot hier de strelende genoegens van natuur, en toonkunst, en gezelligheid. | |
KantHet zou mij niet mooglijk zijn zooveel over Königsberg te spreken, zonder met een woord van deszelfs beroemdsten man, den groten KantGa naar eind130 te gewagen. Hier leefde en stierf Kant en nam niet alleen de roem van een groot wijsgeer, maar daarnevens ook die van een zeer goed mensch mede in het graf. Een zijner vrienden, die ik hier sprak, verhaalde mij, dat men de goedhartigheid uit zijne blikken kon lezen. De achting zijner medeburgers verheerlijkt nog zijne gedachtenis. Aan een der uithoeken van Königsberg vindt men een laan, die de geliefkoosde wandeling van Kant was en welke hij | |
[pagina 134]
| |
dikwijls in bespiegeling verzonken, bewandelde. Deze laan is nog na zijn dood met den naam van Philosophen Damm betyteld. In een der gebouwen der Hoogeschool, die alle van eene hooge oudheid getuigen, vindt men eenen gang, Stoa Kantiana genoemd, aan welks einde men eenen eenvoudigen gedenkzuil ontwaart, met het welgelijkend borstbeeld van den vereeuwigden. Ziedaar de blijken van dankbaarheid door de Königsbergers aan de nagedachtenis van hunnen medeburger gewijd. Of zijn leer egter op zijne stadgenoten veel invloed gehad heeft, hieraan twijfel ik zeer, daar deze juist niet zeer philosophisch geworden zijn en zeer dikwijls den gordiaanschen knoop doorhakken, zonder in staat te zijn ook de minste waarheid te onderzoeken. Het huis, hetwelk door den wijsgeer bewoond wierd, is thans van bestemming veranderd, dewijl hetzelve nu in het bezit van eenen herbergier, en door het opschrift ‘au billard royal’ te onderscheiden is. - Meer invloed dan de wijsgeer hebben hier de onwijsgerige Franschen in den Jare 1807 gehad en de veranderingen sints dien tijd in de zeden voorgevallen, moeten indedaad aanmerkelijk zijn. De Duitschers toonden zich gereed om de Fransche ligtzinnigheid aan te nemen, doch dewijl zij de vrolijkheid dezer natie hierbij niet aannemen konden, is hieruit eene beredeneerde zedeloosheid ontsproten, die indedaad wel onder de slechtste soort gerekend kan worden. | |
SchönherrGa naar eind131Daar ik nu over bijzondere mannen handel, wil ik toch ook een woord van dezen zeggen, hoewel ik de eer niet had hem persoonlijk te kennen. Deze man onderscheidde zich reeds in zijne schooljaren door overspande denkbeelden, welke naderhand tot eenen graad van rijpheid, of liever van gisting geraakten. - Hij leidde zich vooral op de studie der Hebreeuwsche taal en der scheikunde toe, en het was door middel dezer twee wetenschappen, dat hij het ondernam om een nieuw stelsel van godsdienst in te voeren. Hij grondde namentlijk het geheele gebouw zijner stellingen op het eerste hoofdstuk van Genesis, hetwelk hij op eene bijzondere wijze verklaarde, door aldaar eene meerderheid van goden te erkennen en de aarde uit een soort van broeiing van de elementen te doen ontstaan. Hij | |
[pagina 135]
| |
kleedde zich op eene geheel verschillende wijze, liet zijn baard en haar groeien, en leefde voor het uiterlijke alleen van meelspijzen. Het gelukte hem weldra eenigen aanhang te verkrijgen, die dan ook zijn vergaderingen, die meestal des nachts gehouden worden, bijwonen. - Daar egter de regering hem niet vervolgde maar alleen eenigzints belagchelijk gemaakt heeft, zoo begint het aantal zijner volgelingen ook weder af te neemen. Men zegt dat de wijze waarop hij gekleed gaat, en waarbij zijn borst ontbloot is, aan zijne leer eenen gemakkelijken invloed in de harten van vele zijner medeburgeressen verschaft heeft. Hij leeft tegenwoordig buiten Königsberg en daar men reeds aan zijne rol gewend is, begint het belang dat dezelve inboezemde ook allengskens af te nemen. | |
Königsberg's handelDaar de handel het voornaamste oogmerk mijner reize hier natuurlijk het meest mijne opmerkzaamheid tot zich trok, wil ik met een woord van deszelfs handel gewagen. De ligging van Königsberg voor den handel kan voorzeker als gunstig beschouwd worden. Hoewel minder in aanraaking met het Westelijke gedeelte van Polen uit hetwelk langs den Weichsel de granen naar Dantzig afzakken, bezit zij daarentegen het voordeel om met alle de producten, die het Westelijke Pruisen bezit, die van de Russische provintiën te vereenigen en dus bij den asch-, hout- en granenhandel ook die in vlas, lijnzaad, hennip, talk en wasch en olij te verbinden. Wat de granen betreft, hieromtrent kan Königsberg zich nimmer met Dantzig gelijkstellen, daar de laatste stad door hare meerdere betrekkingen met Polen hierin steeds het grootste overwigt behoudt. Egter vindt men te Königsberg ook verschillende zeer schone partijen tarwe. - Gedroogde rogge vindt men hier niet. - Een van de belangrijkste plekken van Königsberg voor den handel is diegene, alwaar zich de menigvuldige pakhuizen bevinden, waarvan de meeste uit de puinhopen verrezen zijn, waarin hen de ongelukkige brand voor eenige jaren gestort had. Men ziet hier aan de oevers van den Pregel de verschillende Konings-pakhuizen, waarin de transito goederen opgeslagen worden en ook de nieuwe gebouwen, waarin al de uit Polen aankomende goederen nedergezet en gebraakt of onder- | |
[pagina 136]
| |
zocht worden. - In een der gebouwen vindt men eene grote hoeveelheid hennip en vele menschen bezig met dezelve uit te kammen en te reinigen. De meest bekende soorten van hennip zijn: Rein, Lager, Czukke, Heede, Tors. Rein hennip is de eerste soort, en bestaat uit de uitgezochte hennip welke zich door een groenachtige blanke kleur onderscheid; zij wordt in grote pakken gedaan, die ineengedraaid en met diergelijke band omgeven zijn. Lager is de twede soort en wordt bij het pakken daardoor onderscheiden, dat men van voren op het pak een soort van platte kant of spiegel laat. Czukke is een soort van hennip in bondels aan elkander gebonden en Tors en Heede zijn eindelijk deze onzuivere hennip, die men van den Reine afscheidt. In een ander groot gebouw vindt men de zoogenaamde brake van asch. Deze gecalcioneerde asch wordt tot driemaal toe gebrand, en verkrijgt daardoor zooals ook door het begieten met water, hetwelk men er naderhand weder af doet lopen, deszelfs kracht. Men onderscheidt dezelve hier in drie soorten: Kroon, NB nota bene en brak. Deze asch stijgt hier jaarlijks in prijs, daar de kosten van het transport jaarlijks vermeerderen en de bosschen meer en meer verminderen. De vereischte hoeveelheid hout om een pond asch te bekomen moet zeer aanmerkelijk zijn. - Voorts vindt men hier ook opgeslagen de talk welke men in twee soorten lichten zeeptalk onderscheidt. De eerste is geheel wit, terwijl de andere groen en morsig is en tot de zeepfabriek gebruikt word. - Men heeft hier ook noch verven, doch die bijna niet gebruikt worden. Het olijpakhuis door het verbranden van hetwelk de rampzalige brand ontstond, is nu op een plaats buiten de stad verlegd. | |
De PhilosophengangIk bewandelde tog nog eens de reeds aangehaalde Philosophengang. Zij is indedaad zeer bevallig, doch eenzaam en dus kan men natuurlijk zich voorstellen, dat de wijsgeer deze plaats beminde, alwaar hij door niemand gestoord wierd. Aan het einde dezer wandeling vindt men de zoogenaamde vesting, bestaande uit eenige huizen, met een wal om dezelve. Zij word nu alleen gebruikt tot bewaring der misdadigers, welke alhier met geketende voeten, allen arbeid in de stad moeten verrigten. | |
[pagina 137]
| |
Het TurnierenOnder die zaken welke in ons beschaafd Europa verwaarloosd waren, behoorde zeker de opvoeding des ligchaams, en men mag het dus de Duitschers dank weyten, wanneer zij in hunne Turnübungen de gymnastische spelen der Grieken willen doen herleven. Men houdt deze Turnieren in het open veld en meent eerst galg en rad te zien, doch bemerkt weldra eenige houte palen welke tot verschillende doeleindens door de jonge Turnieren, allen in een wit linnen pak gekleed, gebruikt worden. Hier klimt men, gints wordt gesprongen, daar worstelen er twee op eenen smallen balk. Dikwijls egter hebben deze oefeningen ongelukken ten gevolgen, en verder door de opvoeding des ligchaams, zóo sterk te bevorderen als men tegenwoordig doet, moet men tog steeds in 't oog houden, de ziel niet geheel te vergeten. | |
De BibliotheekOm tog ook eenige geheugenis van de wetenschappelijke merkwaardigheden van Königsberg met mij te voeren, bezocht ik deze bibliotheek. Dezelve vereenigt eigentlijk twee verzamelingen, te weten: die van de stad, en die van den Koning, en is in eene grote menigte van kamers afgedeeld. Eene soort van schrik bevangt mij gewoonlijk bij het zien van zulk eene grote opeenstapeling van menschelijke wijsheid, doch helaas zoo vaak ook van menschelijke dwaasheid. En hoe ontstaat niet bij zulk eene bezichtiging de vraag: hoe de menschen met zoovele boeken nog in de beoefening der ware deugd en zedekunde en ook van het gewoon gezond verstand nog zoo verre agter zijn gebleven? Verder wordt men duizelig bij zulk een gezigt, wanneer geheele kamers van den grond tot in de hanebalken niets anders opleveren als eene ontelbare boekenschat, en men kan dus alles bewonderen zonder bij een bezoek van een half of een geheel uur te kunnen oordeelen, of deze bibliotheek wezentlijke waarde bezit. Men toonde ons alle de vertrekken. In eenige waren niets dan Theologische, in andere dan Juristische, en men moest bekennen dat de Bijbel en het Corpus Juris vrugtbaar geweest zijn, in het doen ontstaan van andere boeken. Een articul van belang scheen hier eene verzameling der rabbijnen, doch hoe be- | |
[pagina 138]
| |
langrijk dit ook zijn moge, gelove ik niet dat het nut dat daarvan te halen is, groot zij. De bibliotheek der stad was eenige eeuwen ten agteren, doch de koninglijke scheen met meerder zorg bijgehouden te zijn. Verder zag alles er vrij stoffig uit. Eenige merkwaardigheden waaronder een allerouderwetsche lugtpomp en een opticaspiegel waren niet veel beter bewaard. Men liet ons ook eene kast met plaatwerken zien, die egter van niet veel waarde waren, en waaronder mij het schone werk van HumboldtGa naar eind132 het meeste beviel. Ik leerde hier de Professor VaterGa naar eind133 kennen, een man die door zijne kunde in talen en vooral in de Hebreeuwsche zich zeer grote verdiensten verworven heeft, en die een zeer zedig, aardig geleerde scheen te zijn. Deze toonde mij noch een vertrek met codices en ik kon niet nalaten het geduld van diegenen te bewonderen, die dit alles uitcijferen moeten. - Ook zagen wij een der vermaardste merkwaardigheden van deze bibliotheek, namentlijk de zoogenoemde Zilver bibliotheek, toebehoord hebbende aan hertog Albrecht van BrandenburgGa naar eind134 en zijne privaatverzameling uitmakende. Deze boeken zijn van zooveel waarde, niet door derzelver inhoud, als door derzelver uiterlijke bekleedsel, bestaande alles uit zilver van een zeer grote dikte, waarop allerlei beeld- en snijwerk uitgehouwen was, hetgeen de boeken een ontzettende zwaarte gaf, zoodat ik juist hierin de smaak van den hertog niet kan bewonderen. Verder had men hier verschillende geschrevene merkwaardigheden, zooals een brief van Luther aan zijne vrouw, die door den roest des tijds reeds veel geleden had, doch zeer leesbaar was; een brief van den zachtmoedigen Melanchton en eene briefwisseling van Frederik den Groten. Verder had men ook nog het onderschrift van Maria Theresia en dat van Buonaparte. Verder zag ik een boek waarin de namen van alle degenen, die aan de bibliotheek iets geschonken hadden, volgens het zeggen van mijnen leidsman voor de onsterflijkheid opgeschreven waren. Er was nog genoeg schoon papier, doch welk een onsterflijkheid! Hij, die alleen door zulk eene gift aan de vergetelheid ontrukt wordt, loopt gevaar desniettegenstaande in dezelve te verzinken. | |
Fraai GezichtIk bevond mij in den ‘Jardin de Berlin’ toen zich eensklaps een wel- | |
[pagina 139]
| |
luidende toonkunst verhief, en weldra ontdekte men dat deze uit een boot oprees, welke ons naderde. Drie boten waren allen zaamgehecht en door eene zeer grote menigte welgeklede vrouwen en officiers vervuld, terwijl zich in een derzelver het krijgsmuzyk bevond, dat overal over de vlakte der wateren klonk. Van allen kanten wierd dit gevaarte door eene menigte kleine boten en schuiten met nieuwsgierigen, vergezeld, welke om dezelve heenvoeren en dit alles gevoegd bij het gezigt van den schonen slotvijver, en van eenen heerlijken avond, maakte dit oogenblik indedaad betoverend. | |
FriderichsteinDit is de naam van een landgoed drie mijlen van Königsberg gelegen, werwaards ik mij met een paar vrienden op den schonen morgen van den laatsten Zondag, dien ik in Königsberg doorbragt, begaf. De weg derwaards legt meest door graanvelden. De plaats zelve is door een zeer schoon kasteel versierd. In de tuin bij het slot vindt men eenen allerliefsten aanleg zeer verschillende van 't geen men hier gewoonlijk ziet, en een zeer bevallige hermitagie. Aan de andere zijde vindt men een zeer uitgestrekt bosch op hoogtens gelegen, in 't midden van hetwelk zich korenvelden bevinden, en 't geen ons de aangenaamste wandeling verschafte. Gehele gezelschappen hadden zich alhier verzameld, bij den ingang, door prachtige bomen overschaduwd. Hier zette men zich dan neder, ieder bragt zijne mondbehoeftens mede, en zonder, zooals bij ons, voor een togtje te vrezen, zoekt men van des ochtends tot den avond bij eene diergelijke partij de genoegens van de vrije lugt te genieten. Wij leefden hier zeer genoeglijk en onze rust wierd alleen gestoord door eene hevige reegenbui, die des middags opkwam en ons nevens alle daar zijnde gezelschappen zacht besproeide en noodzaakte de vlugt naar een nabijgelegene schuilplaats te zoeken. Eindelijk reeden wij bij eenen heerlijken avond over het bevallig Aweida weder na Königsberg terug. Ziedaar dan het een en ander ter nedergesteld over deze stad, die ook zijne verdiensten heeft. Over de behandeling alhier heb ik niet te klagen, doch welk een onderscheid vindt men egter tusschen deze stad en Elbing, alwaar meerdere vriendelijkheid en algemeene | |
[pagina 140]
| |
welwillenheid heerscht. Eenige bijzonderheden van Königsberg die ik nog niet bezocht heb, heb ik tot eene volgende gelegenheid uitgesteld. Onder de belangrijkste menschen, die ik hier kennen leerde, stel ik de familie van den leeraar WasianskiGa naar eind135, een groot vriend van Kant en indedaad iemand, die terstond door wezentlijke gulheid en hartelijkheid, ieder voor zich moet innemen. | |
De Strandweg naar Memel
| |
[pagina 141]
| |
voorwaar als ik dezelve ooit gezien heb. Ik dacht in de Egyptische of Arabische woestijnen verplaatst te zijn en dit wierd nog versterkt, toen ik mij eensklaps in het midden van zulk een ontelbaar getal vliegen, muggen of hoe dan ook alle deze veelbenige insecten heten mogen bevond, dat er voor ons oog een net gespreid scheen te zijn, en de afbeelding van LuikenGa naar eind137 van deze plaag van Egypte in zijn Bijbelsch prentenboek niet overdreven scheen. Eerst kwamen wij te Sarkau en vervolgens met afgeraste magen te Nidden aan, alwaar wij indedaad een goed Frühstück bekwamen, hetwelk egter door de honger veredeld wierd en 't geen ook met moeite bewaard wierd voor de menige vliegen, die ons zelf(s) in deze woning niet verlieten. Mijn reisgenoot verhaalde mij dat de postmeester te Nidden een zeer rijk man was, die meer dan tagtig duizend dalers geërfd had. En zooveel vermag dan de kracht der gewoonte op den mensch, dat zij iemand die zulk een vermogen bezit kan bewegen om in het midden dezer woesternij te wonen. Van Nidden
| |
[pagina 142]
| |
tot Schwarzort is eene station van 4 mijlen, en dit is wel de ergste van allen, en men beeft hier voor al het zand dat men ontwaart. Hier vindt men nu zelfs geene insecten meer. Alleen de zeearenden, nu en (dan) langs de kusten zwierende, vertonnen den reiziger een bezield schepsel. Doch ook zelfs deze eentonige woesternij had iets treffends. De algemene stilte die alleen verbroken word door de slag der golven tegen het strand, leverde ook weder stof tot aangename denkbeelden en bepeinzingen. Men vindt hier zoo weinige voorwerpen, die tot herinnering zouden kunnen dienen, dat men genoodzaakt is geweest evenals op zee, de afstanden door bakens te bepalen. Men moet hier aan deze kust een paard meer of zoogenoemd strandpaard nemen, en hoewel wij voor onzen ligten wagen vijf paarden hadden, ging het nog zeer moeilijk. Schwarzort is in een soort van bosch gelegen, doch om tot hetzelve te genaken, moet men door zandbergen heenen trekken, even als door de rijstenbrij-bergen in luilekkerland. Doch daar is ook het gezigt van deze bomen, van dit groen allerverrukkendst, en hieruit kan men oordelen welk een uitwerksel de ceders van den Libanon in de kale woestijn die hen omringt, veroorzaaken moeten. Na Schwarzort komt men eerst in een soort van dennenbosch met hoogtens, waar wij meer dan tien malen gevaar liepen omtevallen. - Eindelijk genaakte men dan het haf en nu kwam juist het onaangenaamste gedeelte van den weg. Het spoor was allersmalst, liep van de eene zijde tegen zandduinen. Langs dit smalle spoor geliefde het nu onzen postillon te galoppeeren, zoodat het water ons om de ooren sprong en ik met het beste vertrouwen van de waereld toch zeer vreesde om bij de minste struikeling van een der paarden met wagen en al in het Kurisches-Haff te zwemmen, 't geen ik toch indedaad niet gewenscht had. Ik was dus zeer begeerig om den voerman evenals Tollens aan te spreken: ‘voerman, die den wagen rijd, over bergen, over dalen, waarom rent gij in galop? voerman, houdt eens even op!’ Nu was ik dan ook zeer wel tevrede toen ik mij aan het einde der reize bevond, dit is nu vlak over Memel. De wagen wierdt ontspannen, nevens de reizigers in een pont overgehaald en dan met kracht van mannen na den herberg gereden. Dus geschiedde ook mijne overtogt en ik kwam na eene reize van vierentwintig uren behouden te Memel in de zon aan. | |
[pagina 143]
| |
MemelThans was ik op de uiterste grenze van Oostpruissen genaderd, Memel is de laatste plaats, die zich aan deszelfs kusten vertoont. Memel eens de laatste wijkplaats van zijnen vorst wien de alles medeslepende stroom der Fransche wapenen in dezen uithoek terugwierpen, bleef van de magt dier wapenen bevrijd, en zag door den vrede van Tilsit,Ga naar eind138 nabij zijne muren, de onafhankelijkheid van zijnen Koning verzegeld. Memel was een dorp, door zijne ligging tot handelplaats, en door handelsgeluk tot eene stad verheven. Eens alleen door houthandel bekend, wierd Memel door zijne ligging gedurende een tijdperk van Napoleons heerschappij eene stad van belang, doch ziet zich nu weder tot haren vorigen handel, die zich alleen tot de uitvoer harer voortbrengselen, liever van die van Lithauen bepaalt, teruggevoerd. Memel beroemt zich op zijnen haven en op de huizen eeniger bijzondere personen. Publieke gebouwen treft men hier niet, de beurs gelijkt ten uiterste van buiten naar een pakhuis, en is alleen eene grote kamer, door de afbeelding van eenige Pruissische koningen versierd. Dewijl de koopmansstand hier de meest beduidend is en de omstandigheden der vroegere jaren alhier vele Engelschen bragten, zijn ook hier de Engelsche gebruiken in den smaak gekomen. De wijnen van Porto en Madera versieren den disch des Memelaars, die verachtelijk op de Königsberger nederziet en met den naam van Grützefresser dezen bestempelt, welke den gehelen avond genoeglijk bij zijne fles bier doorbrengt. Ook hier verlaat het schone geslacht de gezellige disschen, de mannen blijven nog hunne offers aan Vader LyaeusGa naar eind139 toebrengen, doch daar de staatkunde, de grote drijfveer der Engelsche drinkers, hun ontbreekt, is men spoedig hiermede gereed. De stad hoe klein ook is echter zeer levendig. Eene grote gedeelte der Lithauers stroomt hier gedurig toe, en vertoont in hunne eenvoudige kleding, hunne kleine paarden en hunne vrij onbevallige vrouwen het eigenaardige hunner landaard. Gastvrijheid heerscht reeds hier en ik had meer dan eene gelegenheid dezelve hulde toe te brengen. De omstreken behoren juist niet tot de bevalligste en de natuur is hier niet in haar bekoorlijkste gewaad gehuld. Men vindt egter bijv. te Mezeike een schoon bosch, waarin zich dan ook de inwoners, door hunne hard- | |
[pagina 144]
| |
dravende rossen derwaards gevoerd, verlustigen. Onder de sieraden van Memel behoort eene lindelaan, die niet onbevallig is. Men vindt alhier in de zeden reeds een meerdere wildheid, die de invloed van het Noorden kenmerkt, en het zacht verheven gevoel verliest zich meer en meer onder de ruwheid van eenen strengeren hemel. De uitgaven en verteringen zijn hier nog alle op de toon der vroegere jaren en op de hoop van aanzienlijker winsten gestemd. Ziedaar in 't kort de schets dezer stad alwaar alles nog nieuw is, en waar gene achtingswaardige overblijfsels aan vroegere tijden doen herdenken. Memel ging zints zijne eerste opkomst steeds onder de ijverzucht der Königsbergers gebukt, zoodat deze zelfs tot bewerken van een bevelschrift mede arbeidden, waardoor aan Memel niet meer uitvoer toegestaan wierd als het beloop der aldaar ingevoerde voortbrengselen door vreemdelingen bedragen kon. Daar deze instelling natuurlijk vaak overtreden wierd, zoo getuigen de aloude chronyken van eenen commissaris alhier door de Königsbergers gezonden om onderzoek na de overtreders te doen. Deze egter wierd door de Memelsche burgerij met slijk en stenen uit de stad gejaagd. Verder wierd Memel in den zevenjarigen oorlogGa naar eind140 door de Russen ingenomen. De inwoners blijven egter aan den Pruissischen scepter getrouw. Indien het gemaakte ontwerp om den haven van Memel door een canaal met den Njemen te vereenigen, tot uitvoer kwam, zou Memel weldra in de aanzienlijkheid van zijnen handel Königsberg verre overtreffen en het is te vreezen dat de kooplieden alhier dit middel aangrijpen, om ten trots van hunne mededingers het aanzien dezer handelsplaats te doen stijgen. Memel blijft egter tot nu toe steeds eene kleine stad en behoudt dien geest der kleine steden, welke aldaar, van geslacht tot geslacht voortgeplant wordt en zoo spoedig niet verdwijnt. | |
Besluit over PruissenZoo was dan voor het oogenblik mijn togt door het gebied van Frederik Willem geëindigd en met de hoop, dat in weinig tijds weldra mij, de Pruissche bodem den terugtogt naar het geliefde vaderland mogte vrijstellen, verliet ik denzelven. Ik kan denzelven egter niet verlaten zonder nog een blik op het rijk, hetwelk ik van | |
[pagina 145]
| |
de poorten van Anklam tot aan die van Memel doorreisde, terug te werpen. Uit zoovele verschillende provintiën te zamen gesteld, op zulk een breedte verdeeld, en met zijn scepter tegelijk de oevers der Njemen en die van den Rhijn bereikende, kan Pruissen nooit dien innerlijken kracht behouden of zoo geducht voor andere volken worden, als het in dit opzigt zoo gezegende Frankrijk. Ook hier is een staat van gisting door de ontevredenheid van sommige standen, doch zoolang Frederik Willem regeert, zoo lang nog zoovele harten door opregte liefde voor het vorstelijk huis bezield worden, kan nooit deze ontevredenheid van eenig gevaar voor de rust van het rijk worden. De laatste oorlogen hebben het indedaad nog weldadige vruchten achtergelaten. Door hen heeft het volk zijne kracht leeren kennen, door hen zijn de verschillende standen der maatschappij vereenigd, en de adelijke krijgsman heeft in den burger den held leeren erkennen, die met hem zijne gevaren deelde, en naderhand met hem bewust van zijnen moed in den kring des huisselijken levens terugkeerde. De vreemdeling moge dan ook hier nog veel onvolmaakts ontmoeten, hij moge hier eene regering ontdekken die den handel niet weet te begunstigen, wier magt nog geheel onbepaald is, en die in verscheiden kleinigheden van het polizeyweezen eene te grote strengheid uitoefent, hij zal egter moeten bekennen dat dit alles gene genoegzame magt bezitten kan, om het Pruissische volk tot eenige geweldige tegenkanting tegen zijnen vorst op te wekken. Men moge dan aan de kusten van Zweedsch-Pommeren of in de muren van Dantzig nog ontevredenheid vinden, men zal over het algemeen bekennen, dat wat ook de verschillen over regeringsvorm zijn mogen, een nieuw gevaar opnieuw dezelfde moed zoude opwekken en de bloem des volks, weder om den standaard des vaderlands geschaard, pal zoude staan. Over volksdeugd of hoedanigheden na een verblijf van eenige weken te oordeelen, ware moeilijk of liever onmooglijk, doch dit moet men echter van de bewoners van Oostpruissen bekennen, dat hunne beschaving meer in schijn dan indedaad bestaat. Men vindt bij hen een soort van Ueberbildung, waardoor de naam van kunsten en wetenschappen overal tentoongespreid, doch de wezentlijkheid slechts zelden gevonden wordt. Door verachting van andere natiën meent men zijn eigen volk te verheffen en juist de verachting toont hoe weinig men nog gevorderd zij. | |
[pagina 146]
| |
Men verwerpt dikwijls godsdienst en zedekunde, eer men de betekenis dezer waarden regt verstaat. Men vindt in de meeste huizen de schoonst gewerkte fortepiano'sGa naar eind141, doch slechts zelden diegenen, welke dezelven bespelen kunnen. Men doet op vele scholen de dochter des handwerkers dezelfde opvoeding als die van den rijken koopman genieten, en doet dus bij (haar) de eerste behoeften ontwaken welker voldoening zij nooit verlangen kan. Men wil zich eindelijk tot eene beschaving verheffen voor dewelke de behoorlijke vatbaarheid nog niet daar is. Men zoekt vergeefs de vervulling dier droomen van voorspoed en geluk, welke men zich na de vernietiging der Fransche heerschappij voorgesteld had en vergeet, dat de rijkdom eens door eenen bijzonderen en verboden handel herwaards gevoerd niet met algemeene welvaart en geluk bestaanbaar is. Als volk blijft Pruissen nog steeds belangrijk voor Europa en als scheidsmuur tusschen Frankrijk en Rusland belet hetzelve de terugkering van het eens reeds beleefde tijdpunt, waarin twee ontzettende monarchiën geheel Europa onder hun magt beheerschten en onder hunne wapenen ten strijde deden trekken. |
|