Gedenkzuil voor W. Bilderdijk(1833)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Aan Neêrlands zanggodinnen, bij het afsterven van haren Opperpriester. Staakt, beminde Zanggodinnen! Staakt uw dof en treurig lied. Hollands Zanger is gestorven, Maar zijn geest ontvlood ons niet. 't Hulsel werd van één gereten, Dat die geest tot woning had, En de hechte band verbroken, Die hem eertijds hield omvat. Priester eens in uwen tempel, Brandt hij thans geen' wierook meer, En met godgewijde handen Biedt hij u geene offers neêr. Biddende op de kniên gezegen, Smeekt hij thans uw' invloed niet; Rijst niet meer van uwen drempel, Als 't gebed hem krachten biedt. Maar zijn geest, ontdaan van kluisters, [pagina 134] [p. 134] Staart verheerlijkt op het stof Van het broos en nietig hulsel, Eens weêrgalmend tot uw' lof. Reiner dampkring ingevlogen, Zweeft het nu verhelderd oog Door het maatloos ruim der schepping, Klimt van star- tot starreboog. Muzen! zoudt ge hooploos weenen, Eeuwig treuren om 't gemis? Weet, dat eens uw Opperpriester Nu nog in ons midden is. Is uw tempel dan verlaten, Waart zijn geest niet om ons heên? Doet hij jeugdige outerknapen Niet op 't eigen voetspoor treên? - Staakt dan toch, geliefde Muzen! Staakt uw dof en treurig lied: Hollands zanger is gestorven, Maar zijn geest ontvlood ons niet! P.J.V. Dusseau. 12 Maart 1832. Vorige Volgende