De zware kroon(1915)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Najaar 't Gouden Glanswaaien om de weide, korenweelde en wouden De warme vlucht Des rooden zomers Witzilvert en iets vredigers, iets vromers, Trilt door de lucht. Nadert De winter met teermooie krankheid in 't gebladert, Eer droefst en derfst De heemlen grauwen, Om éen dag schoonheid wil ik van u houen, Zonrijpe herfst. Regen En neevlen, doode lanen wandelen we tegen; Stil water wacht Of luider waatren Niet langs en uit de boomen nederklaatren Met schuine kracht. [pagina 40] [p. 40] Dán nog In windstorm eenzaam stilstaan en meerillen kan nog Wil nog mijn hart. Het zachtst genieten De rust in 't einde ontzenuwt tot verdrieten, En vreugd zoekt smart. Vragen De menschen ook in voorspoed wisseling van dagen, Hoe dan in pijn En donker treuren Niet opgeloerd door grauwe wolkenscheuren Naar zonneschijn? Vorige Volgende