Toortsen(1909)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] LVII. Wat wappert ge nijdig. Wat wappert ge nijdig, wat schijnt ge mij nauw, Vechtlappen in 't geel, in 't rood, in 't blauw! Het schoonste vaandel dat ik droom Dat is een statige, sterke boom, Een scherm van vrede over ruischende vrucht, Het groen van den eik op het blauw van de lucht. Zijn machtige schacht en zijn kronende kruin, Dat breekt niet, dat scheurt niet, dat houdt ge niet schuin; Dat staat op zijn eigen, dat groeit, dat leeft, Dat wortelt in de aarde tot de aarde begeeft. O beeld naar mijn hart! O volk van mijn land, Aan zijn voet de vanen der veeten verbrand, Dat het wierook worde en heilig vuur! En gij, al kindren derzelfde Natuur, Stroomend te zamen van wijd en zijd, Zweert trouw aan den boom dien geen ouderdom slijt. Vorige Volgende