De noodhoorn(1916)–René de Clercq– Auteursrecht onbekendVaderlandsche liederen Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Bij sneeuw. Er is wat sneeuw gevallen; De lanen schitteren. Doch koud zijn boom en steen, Mijn dorre hart meteen, Daar korte vreugde schallen Die lang verbitteren. Ik voel den winter wegen Spijts al 't geflonker: En zie in liefs gelaat, Dat mij tot spiegel staat, Mijn hoop op lentezegen Nog immer donker. Steeds moet de dag gedoogen, Bij strak verstrengen, Wanneer hij over 't land Zijn grijze bogen spant, Dat hij niet kan verhoogen, Alleen verlengen. [pagina 21] [p. 21] Hoe lang nog moet ik derven Mijn roode beuken, Mijn berk, mijn hagedoorn, Mijn leeuwrik boven koorn, Het bosch in al zijn verven, En al zijn reuken? Hoe lang de Vlaamsche vlassen De wiedsters, wiederen? Het land der Leye, waar De luchten diep en klaar, En verten plots verrassen Met galm van liederen? Naar heel de wereld reiken Mijn vrome wenschen. Toch voelt mijn hart alleen, Vol troost, de Lente trêen Beneden eenzame eiken Naar moede menschen. [pagina 22] [p. 22] Daar moest de dag weer blinken, Tot liefs verheugen, Zoodat wij, vroom berâan, Ten zoelen zomer gaan En zon en vriendschap drinken Bij volle teugen. Vorige Volgende