Voorgeschiedenis:
Toen Samuël, priester-profeet en Israëls laatste en hoogstverdienstelijke richter, oud was geworden, vroeg het volk hem om een koning. Noode volbracht hij dien vaak herhaalden wensch, daar hij van het koningdom voor Israël niets goeds verwachtte. Heimelijk dan zalfde hij Saul, den zoon van Kis, den Benjamiet, dien zijn vader in het land had gezonden op zoek naar zijn verloren ezelinnen. Later te Mizpa werd Saul door een teeken Gods tot koning aangewezen en als dusdanig door Samuël en het volk herkend. Saul nu was een buitengewoon hoogstaltig en schoon man. Te Gibea hield hij zijn koninklijk hof. Samuël verbleef te Rama.
Een der eerste daden van koning Saul was de bevrijding der stad }abes, door de Ammonieten belegerd. Na deze overwinning werd, mede door toedoen van Samuël, het koninkrijk te Gilgal vernieuwd.
Aldus bevestigd in zijn troon, versloeg Saul alle vijanden van Israël, onder meer verscheiden malen den fellen Filistijn. In deze oorlogen onderscheidden zich naast Saul, zijn zoon Jonathan en zijn krijgsoverste Abner.
Reeds in het tweede jaar van zijn regeering laadde Saul den wrok van Samuël op zich. De Filistijnen waren met een sterk leger tegen Israël opgerukt en de profeet van Rama had Saul opgelegd zeven dagen te wachten, totdat hij, Samuël, komen zou om den Heere een brandoffer op te dragen. Den zevenden dag, toen Saul bemerkte dat de ziener niet opkwam en dat het