Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 196] [p. 196] De mulder. Wie heeft er hem dien naam gepast, van dief en zakkenvulder? Een filosoof, een goeie gast, dat is de Mulder. Waai, waai, draai, draai! Hij maalt en zingt gelijk gezind: de wereld draait met wind. Als zeilen slaan de menschen om, naar onder, boven, onder. Het hoog wordt laag, het recht wordt krom, het simp'le wonder. Waai, waai, draai, draai! De Mulder, steeds gelijk gezind: de wereld draait met wind. [pagina 197] [p. 197] Elk ziet en volgt zijn vluchtend heil, een lief, een lust, of schatten. De dwazen! kan het eene zeil het and're vatten? Waai, waai, draai, draai! De Mulder, steeds gelijk gezind: de wereld draait met wind! Gezondheid, schoonheid, macht en roem: al molens met gerucht in. Twee steenen, en dat graan wordt bloem en vliegt de lucht in! Waai, waai, draai, draai! De Mulder, steeds gelijk gezind: de wereld draait met wind. Ei, witte Mulder, wijze man, ge zit hier zoo bestoven! Een filosoof heeft toch een kan. Gauw, haal ze boven! Waai, waai, draai, draai! De Mulder, steeds gelijk gezind: de wereld draait met wind. Vorige Volgende