Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Ti-ti-ti-tiere. De lucht is blauwig, het zonneken blindt. De leeuwerik zit er zoo leutig gezind Te ti-ti-ti-tieren, Lierlieren, lierlieren, Ze kijkt of ik komme, mijn kind. Ze kijkt over 't haagsken, en zoekt en zint, Totdat ze weer zoetjes het liedje begint Van ‘ti-ti-ti-tiere, Lierliere, lierliere, Hij had er maar ééne bemind.’ [pagina 133] [p. 133] De bloemkes, die ze met bleekblauw lint, Zoo vlug in haar vlottende vlechtekens bindt, Zijn ti-ti-ti-tiere, Lierliere, lierliere, Roo-roos en blauw hyacint. Ei, bind ze maar rustig, en wind, en wind, En kijk nu maar niet uw blauwe oogskens blind; Ik kom! ti-ti-tiere, Lierliere, lierliere, Ik kom om uw kussen, mijn kind! O vlammende leeuwerik, vlieg gezwind, Vlieg vóór tot waar ge mijn lieveken vindt, Al ti-ti-ti-tierend, Lierlierend, lierlierend, - Hoe waait ge niet weg in den wind? Vorige Volgende