Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Naakte boomen. De wreede winter heeft de boomen Met stalen voeten vastgestampt, En laat hen, schut en scherm benomen, Boutstille, krankend weggekrampt, Hun oudendaagsche deel bekomen In wat er rouwt en rampt. Ai zoo de stammen, zoo de takken! Geribd, gekerfd, geblutst en bloot! Geen bladje meer. 't Ligt al in pakken, Van geluwzwart en geluwrood, Vuildikke en daverend te wakken, Vol dervigheid en dood. Beneden al die nare zwartheid Van strekkende armen in de locht, Benauwd in neevlige benardheid, En raak aan 't ijs, schier toegerocht, Weeklaagt om klem- en boeienhardheid, De beke door de bocht. [pagina 105] [p. 105] Doch gij, o boomen, kale koppen, Vol armen trots, vol doove kracht, Gebondenen die moet verkroppen Dat de insche Winter met u lacht; Voert hooger heen uw taaie toppen, Lijdt zwijgend, en veracht! Vorige Volgende