Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] De kernhond. Vroegmorgens, eer de zonne bernt, loopt, in de schaduw, achter 't huis, de hond in 't wiel, en kernt. Hij klimt, hij klimt, en 't draaigedruisch van as en speek en beurend berd, volgt steeg en staag, gelijkig-traag, de mate, die hij terdt. En af en aan de pooten gaan, de voorste voren, links en rechts, en de achterste achter, links en rechts; hij knieënknikt; hij teenentikt; zijn groote kop slaat weg en weer en heel zijn tong roodt neer. Zoo voort en voort! Hij ziet noch hoort. En als de zon al hooger reikt, en over 't dak omneder kijkt, dan ziet ze hem op zijn berdelbaan, na zooveel uren wegs gedaan, op de eigen plekke staan. Vorige Volgende