en gij met mij, die menschen voor godslasteraars, want het grootste gedeelte van den dag brengen zij door, met den Hemel te smeeken en te vragen, en nooit rijst hun dankoffer voor den troon van den Algoeden Vader, die zijne kinderen op deze schoone aarde plaatste, om gelukkig te zijn.
Niettegenstaande de waarheid dezer woorden, moet ik U, vriend Retel! in 't bijzonder zeggen, dat ik voor ruim drie weken eenige zeer verdrietige dagen, die mij geheel uit mijn humeur bragten, heb doorgetobd. Gij weet, dat ik U te Maastricht beloofde, in mijne aanteekeningen van al 't afschuwelijke van het ganzen-werpen te zullen spreken; bij de lektuur van het boek zult gij zien, dat ik woord heb gehouden. Maar ziet, wat wil nu het lot? Schuins over mijne woning is in 't voorjaar een poulier komen wonen, waarvan ik tot nu toe hoegenaamd geen last had gehad. Naauwelijks is echter de ganzen-tijd gekomen, of mijn buurman de poulier krijgt dagelijks drie à vier kruiwagens vol met ganzen. 't Was voor het eerst in mijn leven, dat ik deze wijze van ganzen-transportatie zag. De arme vogels lagen op den rug naast en op elkander, en schenen in 't verschiet groote eijeren te zijn. Wanneer zij uit hunne benaauwde positie genomen werden, liepen zij eenige oogenblikken als anti-matig heids-voorstanders rond, en, kregen zij het gebruik hunner pooten terug, dan werden zij in eene énorme mand gestopt.
De ganzen kregen mij in 't oog; 't was alsof