zijn schoonzuster loopt. En nou is het ineens: Wat niet weet wat niet deert! En hij snauwt dan ook: ‘Da's ook een mooie manier van doen. Dàt moet ik zeggen.’
Hij buigt zich voorover, brengt zijn gezicht dicht bij dat van Teeuwis en gromt: ‘Je benne wel veranderd wat Jonne betreft. Het is een best wijf, en toch sta jij aan Eiles kant. Je valt me tegen Teeuwis Tamminga!’
‘Dat is het niet,’ zegt Teeuwis vermoeid, want hoe moet hij het Dirk uitleggen? Dat juist hij door zijn praten de vaas van vertrouwen tussen Jonne en Eile had laten vallen. En niet Eile, maar juist Jonne zich diep aan de scherven had gesneden!
Maar Dirk - altijd Pietje Rechtuit met zijn tong - was hem een slag op voor geweest. Hij had er meer onheil dan goed mee gesticht. Helse ruzies aan de lopende band braken los.
Pelle, toch al gek met poppen, was door die vele ruzies nu helemaal niet meer bij hem vandaan te slaan, als hij - Teeuwis - in het schuurtje armen en benen zat te repareren aan kleine en grote poppelijven, met dubbelgeknoopte elastiekjes en dunne koordtouwtjes die de poppekop met een ijzeren haak van binnen op de romp moesten vasthechten.
‘Wat er dan wèl is, vertel je me later maar,’ bromt Dirk, die zijn duffel van de klerenhaak grijpt, in zijn jas schiet en met een ‘Nou gedag’ het scheerwinkeltje verlaat.
Het klingelend belletje protesteert heftig tegen het harde dichtslaan van de deur.
‘De deur is de graadmeter van de klant zijn stemming,’ mompelt Teeuwis, die naar achteren sloft om stoffer-en-blik te halen, want er liggen weer voor de zoveelste maal kalkbladders op de grond.
Tegen de avond - om melkerstijd, niet volgens de gewoonte - sluit Teeuwis zijn winkel en gaat op weg naar de hoeve van Jan Wouters. Berber zal wel onder de koeien zitten, veronderstelt hij.
Jan Wouters zag hij vanmorgen vroeg in zijn blinkend opgepoetste dresseerkar naar de markt rijden. Die komt voor negen uur vanavond stellig niet terug. ‘De Gouden Engel’ heeft altijd een beste klant aan hem, een goeie eter, een bèste drinker en