Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Doen ick was in't bloeyen van mijn tijt.SIet hoe schoon, hoe lieffelijck, hoe soet,
Hoe minnelijck, hoe aerdigh,
| |
[pagina 427]
| |
Hoe geneuchelijck de lustelijcke MeyGa naar margenoot+
Hem ten toon, nu overal voor doet.
Nu kle'en de velden vaerdigh,
Kruyden, Grasen, Loff, en BloemenGa naar margenoot+
veelderley,
Die nu in haer fleur,
Proncken met haer kleur,Ga naar margenoot+
Gevend' oock een lieffelijcken geur.
Ghy die zijt in uwe groene Lent',
In't soetste van u leven:
In u jonghe Ieucht neemt nu u tijdtGa naar margenoot+
wel waer,
Doet doch vlijt, dat ghy u selven went,
Om als een bloem te ghevenGa naar margenoot+
Lieffelijck vermaeck, aen yder wandelaer:
Alle boosheyt vlucht,Ga naar margenoot+
Datmen goedt gheruchtGa naar margenoot+
Van u gaet verbreden door de lucht.Ga naar margenoot+
Siet wanneer, den lichten daegeraetGa naar margenoot+
In't Oosten komt op rijsen,
En de morghen-Son de groene vel-Ga naar margenoot+
den ciert,
Siet wat eer, de dieren metter daet
Haer Schepper dan bewysen,
Hoordt hoe vrolijck het GhevogheltGa naar margenoot+
tiereliert,
Met haer soeten tael,Ga naar margenoot+
Doen sy een verhael,Ga naar margenoot+
Loven Godt met vreuchden al-te-Ga naar margenoot+
mael.
Ieucht waerom, wert nu den Op-Ga naar margenoot+
per heer
Van u alsoo verschoven,
| |
[pagina 428]
| |
Daer de Dieren hem t'saem prysen in dit dal,
Benje stom? ghy hoordt doch immers meer
Syn grooten Naem te loven:
Ga naar margenoot+Want hy u veel meerder gheeft, en gheven sal,
Daerom niet en beyt,
Ga naar margenoot+Maer u hert bereyt:
Ga naar margenoot+Singht doch van Gods groote goedigheydt.
Ga naar margenoot+Het gheboomt, dat men nu heden hier
Soo luystelijck siet bloeyen,
Dat een yders oogh soo wonder wel behaeght,
Onbeschroomt, so heeft de Hovenier
De tacken gaen besnoeyen:
Want een dorre tack doch nimmer vruchten draeght:
En het groen dat dan
Beter bloeyen kan,
Metter tijdt komen daer vruchten van.
Ga naar margenoot+Hebt ghy noch, een dorren dooden tack,
Soo wilt hem doch afzaghen,
Eer hy't groeyen u noch al-te-mael belet:
En wilt doch, alsulcken lastich pack
Niet langher willigh draghen,
Snijt het haestigh aff, op dat ghy doch te bet
Groeyt en bloeyt in deucht,
En soo in u Ieucht
| |
[pagina 429]
| |
Als een boom goe vruchten draghenGa naar margenoot+
meucht.
Siet het velt, daer niet op groeyen kon,
Heeft dorr' en droef gheleghen,
Door de hagel, snee, en door de groote koud
Was't ghequelt, nu wert het door de zon
Verwarmt weer te deghen,
En met Hemels dou so soetelijck be-Ga naar margenoot+
doud,
Dat het zaedt dat d'aerdt
Een wijl heeft bewaerdt,
Hem daer door nu weder openbaert.Ga naar margenoot+
Zijt ghy nu so door de lust verleyt
Van 't soete sotte wesen,
Dat ghy langh als doodt, door zon-Ga naar margenoot+
den zijt gheweest,
Betert u: want door Gods goedigheytGa naar margenoot+
Sal dan u Ziel ghenesen,Ga naar margenoot+
Als de son en dou, soo komt nu Go-Ga naar margenoot+
des Gheest
Hier en overal,Ga naar margenoot+
Laet ghy af van 't mal,Ga naar margenoot+
'tGoedt in u wel weder wassen sal.
d'Ackerman, en wil het goede zaet
Niet laten onderdrucken,
Daerom hy met lust, met yver, en met vlijt
Wacker an, nu alle dagen gaet
Het onkruydt daer uyt plucken,
Doet ooc desgelijck o Ieugden t'aller tijt,
Als daer wat onkruyt
In u hert ontspruyt,
Roeyt het stracx doch met de wortelGa naar margenoot+
uyt
Hoe je wilt. |
|