Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– AuteursrechtvrijOp de wijse Vanden 50.Psalm. God die der Goden, Heer is spreken sal.
GHY LIEVE IEVCHT wilt doch op dit termijn,
Ga naar margenoot+Seer neerstelycken Godts naevolghers zijn,
Als zijne lieve kinderen seer soet
Ga naar margenoot+Leydt hier u wandelingh' in al ootmoet,
Ga naar margenoot+Volcht hem so nae die u nu heeft geroepen
Ga naar margenoot+Op zijnen wech wilt nu doch neerstich loopen,
| |
[pagina 401]
| |
IN DEse wereldt moet ghy lichtenGa naar margenoot+
klaer,
Toonen so de natuer van uwen VaerGa naar margenoot+
Want die is een licht schoon en aen-Ga naar margenoot+
ghenaem,
Des moeten syn kinderen altesaem
Daer in bequaem, haer licht ooc laten rijsen,
Datmen daer door mach haren Va-Ga naar margenoot+
der prijsen.
R Y P lijck wilt nu doch letten op u doen,
Ghy lieve Ieucht, en u tot deuchdeGa naar margenoot+
spoen,
Want hy die u als nu geroepen heeft, Ga naar margenoot+
Eyscht nu van u, en dat ooc gantsch beleeft,
Dat ghy hem nu sult dienen alle da-Ga naar margenoot+
ghen,
In heyligheydt, nae syn goet welbehaghen.
WILT DIT DOORGRONDEN o Ieugt met bescheyt,
Want Gods ooghen, soo de Schrif-Ga naar margenoot+
tuere seyt,
Die syn soo reyn, dat sy 't boos noch het quaet
Niet en mogen aenschouwen, vroeg noch spaedt:
Hierom die namaels willen zijn verheven,
Moeten nu stedigh in heyligheydt leven.
HET IS niet ghenoegh, o Ieught, mercket aen,
| |
[pagina 402]
| |
Ga naar margenoot+Dat wy nu ghelyck als Maechden uyt gaen
Is dat onse Lampen niet zijn verciert
Met de rechte Olye ghemaniert
En so steets branden doort geloove reyne
Wy moghen niet met hem in-gaen certeyne.
VVAN REYNER herten doch nu begheeft
Na Godes wil te leven onghesneeft
Ga naar margenoot+Gelyc als uwen roep dat nu betaemt
Ga naar margenoot+Dewijl ghy kinderen Godts zijt genaemt
Laet sulcks in daet doch nu worden bevonden
Ghy lieve jeugt tracht hier nae 'tallen stonden.
Ga naar margenoot+WT LIEFDEN gheeft doch nu u leeden teer
Om te dienen desen goedighen Heer
In het bloeyen van uwe Ieught bequaem
Wilt soo groeyen op dat des Heeren Naem
Door u bequaem, hier mach worden ghepresen,
Ga naar margenoot+Wilt soo altsaem nu zijn na-volgers wesen.
GESONDEN uyt liefd' is dit kleyn vermaen
Aen u o Ieught, wilt het in danck ontfaen
Dat bid ick u, ende wilt ons oock weer
| |
[pagina 403]
| |
Gedencken met een Lied, dat's mijn begheer.
Hier mede dan beveel ick u al t'saemen
Den Heere van boven, in ghenae, Amen.
|
|