Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Op de wijse: Ick schou de werelt aen, Ofte: De Lof-sangh Maria.MYn leven, en mijn tijdt,
Ghedijdt my tot verwijt,
Om dat ick mijne dagen
Soo ydel hebt besteet,
Maer wie sal ick mijn leedtGa naar margenoot+
Meer dan my selver klagen?
Ick heb uyt Godes Woort,
Soo menich mael gehoort,
De heylsaem wijse reden,
Maer hoe ick loop of ren,
Ick blijf vast die ick ben,
Vervult met ydelheden.
Ick neem vaeck voor in't hert,
Dat ick om doodt, noch smert,
Van Godt niet wil vervallen:
Maer dese goede wilGa naar margenoot+
Staet nauwelijcx eens stil,
Of ick ben weer aen 't mallen.
'K kryg vast een jaertjen meer,
Maer in Gods Liefd', en Leer,
Blijf ick heel onervaren:
Mijn tijdt die gaet vast heen,
Maer in de Deughd alleen
Verjong ick alle jaren.
'K weet voor my selfs geen raet,Ga naar margenoot+
Ick ben selfs, mijn selfs quaet:Ga naar margenoot+
Ach! Hemel stiert mijn zinnen:Ga naar margenoot+
Dat ick mijn vleys en bloedt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 34]
| |
En 't edele ghemoedt,
Ga naar margenoot+Mach heyligh overwinnen.
Wat baet my onghedult,
Ga naar margenoot+Ick selver heb de schult,
Voor my aen Godt bedreven:
Ga naar margenoot+Daerom wilt u tot boet
Voortaen, o mijn ghemoet
Ten Hemel waert begeven.
Ga naar margenoot+Smijt wech de aertsche lust,
Ga naar margenoot+Staet nae een ware rust,
Ga naar margenoot+Des hooge Hemels goeden,
Ga naar margenoot+Het sienelijck vergaet,
Ga naar margenoot+Met al zijn schoon ghelaet,
Ga naar margenoot+Godt sal u ziele voeden.
Wat siet ghy ziele om,
Ga naar margenoot+Des werelts wegh is krom,
Ga naar margenoot+Met moeyelijcke paden,
Ga naar margenoot+Haer wellust is verdriet,
Haer schoonheyt is een niet,
Haer vleyen is verraden.
Ick weet doch immer wel
Dat al des werelts spel
Ga naar margenoot+Is yle hoop en vreese:
Hoe mach ick zijn so sot,
Dat ick de goede Godt,
Niet wil ghehoorsaem wesen?
Ga naar margenoot+Sterckt Heer mijn goet opset,
Dat ick mach in u Wet
Ga naar margenoot+Volharden tot het ende:
En houdt my waerde Heer,
In uwe Liefd', en Leer,
Waer ick my keer of wende.
|
|