Het Rijper Liedtboecxken inhoudende hondert schriftuerlijcke liedekens dewelcke noyt voor desen in druck en zijn gheweest
(1624)–Jacob Claesz– AuteursrechtvrijOp de wijse: Vanden 8.Psalm: O onsen Godt en Heer seer hooch gepresen.
VVAer mede sal een menschen jonck van dagen
Int aertsche dal, den Heere best behagen,
Als hy met lust, wandelt na Godes Wet
En van tquaet rust, vliet dat sijn Ziel besmet.
Eeuwelijck wil, onsen God dien bewaren
Die hier sijn stil, Ionck sijnd' met Godt vergaren,
Die wereldt quaet, met haer ydelheyt snoot
| |
[pagina 189]
| |
Vlieden niet spaet, als die eeuwige doot.
Laten haer wel, met Godts woort onder wijsen
S'levens opstel, altijt in deucht oprijsen,
Ghelucksalich, is de Ieucht diet versint,
En s'Hemels prijs, voor s'wereldts lust bemint.
MErckt doch wel aen, hoe vele jonck van leven
Op s'Heeren baen, haer vroech hebben begheven,
Daer ons Godts woort, af seght dit wel versint,
Haer wech na spoort, die leyt na s'Hemels tent.
Dus wijs bedacht, Abraham groot in eeren
Godts woordt na tracht, sijn kinderen jonck ginck leeren,
Isack zijn Soon, heeft dit oock haest versint.
En Iacob schoon, heeft God oock vroech bemint.
Tot Godt den Heer, ginck Iosep hem oock keeren
Met groot begheer, Moyses en noch veel meeren,
Aron, Miriam, Phenias hooch ge-eert,
Die als God gram, was heeft die plaech ghekeert.
Iosua jent, en Caleb uytvercoren,
Hebben bekent, Godt van joncks op wilt hooren
T'beloofde lant, die Heere haer toeseyt,
En door sijn hant, sijn sy daer in gheleyt.
Aenmerckt hoe vroom, was Daniel
| |
[pagina 190]
| |
jonck van jaren
Oock noch in som, de drie na Schrifts verclaren,
Die door Gods eer, ginghen in s'hovens gloet,
Maer God die Heer, heeft haer seer haest behoet.
Comet doch al, die Heer met soeter stemmen
Roept comt doch bal, wilt u vleesche betemmen,
Mijn jock neemt an, tis soet mijn last is licht,
Ziele rust dan, ghy vint Christus bericht.
O Liefste goet, draecht doch met goede seden
s'Heeren jock soet, treckt so na s'Hemels steden,
Dus wijs bedacht, neemt doch den tijdt wel waer,
De croon verwacht, welck blinckt als de Son claer.
Bewaert den schat, u edel Ziel verheven
Wijckt vanden padt, des ydelheyts beseven,
S'Werelts ghenoecht, vliet als een vuylenis,
Versmaedt haer vroech, want haer loon bitter is.
Seer vriendelijck, bemind' wy u vermanen
Soeckt Godes rijck, neerstich al naet betamen,
Als Maghet wijs, met oly soet bereyt,
Loopt na den prijs, die duert in eeuwicheyt.
|
|