Het Rijper Liedtboecxken inhoudende hondert schriftuerlijcke liedekens dewelcke noyt voor desen in druck en zijn gheweest
(1624)–Jacob Claesz– Auteursrechtvrijop de wijse: Nera de schoonste, etc.
HEer hoe lang wilt ghy my verlaten,
Ende dus stadigh van my vlien?
Och mocht mijn Ziel u troost eens vaten,
Die ghy wel eer my pleecht te bien.
| |
[pagina 65]
| |
Ick hebbe wel ghewenst te sterven,
De bitter doodt die scheen my soet,
Twas om u troost noch meer te erven,
Die ick smaeckte in mijn ghemoet.
Ghy verlichte mijn herte binnen,
En gaeft my sulcken blijschap groot,
Twelck niet begrijpen can de sinnen,
Hoe soeten wijn ghy my ingoot.
By u te zijn met mijn ghedachten,
Te peynsen aen u soet ghespeel,
Aen u inspraeck in mijns ziels crachten,
Twas of ick was in een prieel.
Niet sulck een als wel heeft gestichtet
Den Coningh Salomon seer wijs,
Van bloemen, cruyen toegherichtet,
Maer als een gheestelijck Paradijs.
Die bloemtjes die ick daer beooghden
Dat was u oversoete woort,
Voor tsangh der vogelges die hooghden
Heb ick u Bruyts Lof-sangh ghehoort.
Mijn hert ontstack en ick ontworde,
En volghde dat pluymen gheslacht,
Vlucht was mijn gheest, t'lichaem hier dorde,
Boven by u was mijn ghedacht.
Maer nu Heer schijnt ghy mijn pertye
Mijn leven is niet dan verdriet,
Waerom neemt ghy u troost van mye,
Die my van u wel is gheschiet.
O ziele mijn t'moet aen u breken,
| |
[pagina 66]
| |
Mijn God doch altijd is ghetrou,
Hy heeft noch noyt sijn volck bezweken,
Of verlaten in eeuwigh rou.
t'Comt om dat ghy hem gaet verlaten
En u liefd' op een ander leght,
S' werelts vermaeck ghy wilt aenvaten,
Daerom sijn troost hy voor u deckt.
De Rijckdom u eylaes beweghet,
Des werelts eer ghy ontvliet,
Wellust des vlees ghy niet afveghet,
Dit ist dat u brenght dit verdriet.
Dit doet als ick u wil ghenaken
Heere, dat ghy dus van my vlucht,
Daerom o ziel nu wilt opwaken,
Keert weer laet hooren u ghesucht.
Al mette Bruydt treet van u bedden,
Van s'werelts eer, en s'vleesches lust,
Versaeckt, cruyst, doodt, soo wilt u redden,
In creaturen niet meer en rust.
So sal u Prins u weer ontfanghen,
Sijn soet vermaeck daer ghy na snackt
Sal hy u weer laten erlanghen,
In sijn liefde niet meer verzwackt.
|
|