Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
IX. ‘L'Affaire Léon Moulin’Ga naar eindnoot(22)Ja zeker, we hebben nu een ‘Affaire Léon Moulin’ aan de hand en het is nog wel een affaire, die min of meer Europese vermaardheid heeft gekregen, die de naam van ons land in de buitenlandse kranten heeft doen schitteren. Jammer, dat het nu juist met Italië moest zijn, dat we zo iets aan de hand krijgen. Het is nu al bijna drie weken geleden, dat het gebeurd is. Het leek een ogenblik of te Brussel ging een revolutie uitbreken, - maar die indruk krijg je gauw, te Brussel, - en de gazetten zijn er nog niet over uitgepraat. Het motief duikt nog voortdurend op. Eergisteren hebben de studenten van Barcelona geprotesteerd, gisteren werd in de gemeenteraad van Brussel een motie aangenomen, en op het aanstaande studentencongres zal het nog wel eens ter sprake komen. Wat is er gebeurd? Op 14 april 1931 kreeg onze Minister van Buitenlandse Zaken een schrijven van de heer Moulin, dat zijn zoon, Léon Moulin, die op reis was in Italië, sedert 20 april geen nieuws meer van zich liet horen. De minister vroeg dadelijk inlichtingen aan de consul-generaal van België te Milano en enkele dagen later vernam hij, dat Léon Moulin te Milano werd gevangen gehouden en er zeer ernstige beschuldigingen op hem wogen. Hij werd er namelijk van beschuldigd, brieven en documenten, uitgaande van vijanden van het fascistisch regime, tersluiks te hebben overgebracht, inlichtingen van vertrouwelijke aard te hebben in- | |
[pagina 214]
| |
gewonnen en te hebben deelgenomen aan een politiek komplot. Het was iets minder dan een beschuldiging van samenzwering tegen de veiligheid van de staat, waartegen het Italiaanse strafwetboek strenge straffen voorziet en welke onder de bevoegdheid valt van de ‘bijzondere rechtbank’ door het fascisme in het leven geroepen. Wij hebben ons niet te bemoeien met de administratie van de justitie in een vreemde staat. Wijzelf zouden dat evenmin dulden van een ander land. Elke staat regelt zijn politieke en gerechtelijke instellingen naar eigen goeddunken en daaraan is iedereen op zijn grondgebied, vreemdeling of eigen landgenoot, onderworpen. Voilà, kort en goed, daar kan geen mens wat tegen inbrengen. Op verzoek van onze regering kregen de Belgische ambassadeur te Rome en de consul-generaal te Milano, de toelating van de Italiaanse overheden, Moulin in de gevangenis te bezoeken, in aanwezigheid van een agent der openbare veiligheid. Onze minister had eveneens gevraagd ‘volledige waarborgen voor de vrijheid van verdediging’, namelijk dat hij door een advocaat zou verdedigd worden en bij voorkeur een Belgisch advocaat, dat het debat zou publiek zijn en dat de Belgische ambassade een paar afgevaardigden naar de rechtszitting zou mogen zenden. Dat werd geweigerd, gedeeltelijk tenminste. Moulin mag niet verdedigd worden door een Belgisch advocaat, omdat de Italiaanse wet dit niet toelaat, evenmin als de Belgische wet een Italiaanse advocaat toelaat in België te pleiten. Moulin is echter vrij, zijn eigen verdediger te kiezen. Het | |
[pagina 215]
| |
vonnis zou echter publiek zijn en afgevaardigden van de Belgische ambassade zouden erop aanwezig zijn. Dit zijn de nuchtere feiten en men ziet, dat het werkelijk veel minder is dan al die herrie in een paar Brusselse franstalige kranten wil doen geloven. Wat was daarvan de aanleiding? Toen de pers had bekend gemaakt, dat professor Léon Moulin te Milano aangehouden was door de fascistische politie, zonder dat men iets wist van de omstandigheden, kwam er beroering onder de studenten van de Brusselse universiteit. Dat is best: studenten moeten roerig zijn, moeten manifesteren, ruzie maken, ruiten ingooien, vechten. Dat bewijst, dat ze jong zijn, dat er fut in zit. Anders worden het droogstoppels en daar komt later niets van terecht. Ze hoeven zelfs niet altijd te weten waarvoor ze manifesteren en vechten, al is het voor de eerste de beste dwaasheid, dat komt er niet op aan. Dat is zo bij alle studenten over de hele wereld. Of nu de luidruchtige verontwaardiging van de Brusselse universiteitsjeugd louter spontaan was, - het zou onrechtvaardig zijn, dat te loochenen. De beweging ontstond in dit milieu, omdat Léon Moulin in de pers genoemd werd ‘un étudiant de l'université de Bruxelles’, terwijl hij feitelijk leraar is in het middelbaar onderwijs. De studenten zagen in die aanhouding niets anders dan een ‘coup de force’ van een dictatoriaal regime, dat naar hun mening met recht en wettelijkheid geen rekening houdt, tegen een van hun kameraden. Ze hielden vergaderingen, optochten door de hoofdstad met | |
[pagina 216]
| |
vlaggen, wimpels, grote borden waarop hun ‘eisen’ stonden vermeld, ze trokken fluitend en jouwend voorbij het Italiaanse Bureau voor Toerisme, ze gingen huilen voor de Italiaanse ambassade en ruiten ingooien van het Italiaans consulaat, en meer andere zaken die gewoonlijk gebeuren in dat soort omstandigheden. Niet te vergeten, de moties ‘met eenparigheid van stemmen aangenomen,’ welke gezonden werden aan Koning en regering, en aan de Italiaanse studentencorpsen.
Allemaal schoon en goed. Laten we die feiten niet te erg dramatiseren. De gewone Brusselaar, the man in the street, is heel kalm gebleven, heeft zijn dagelijks werk gedaan als altijd, heeft gemompeld: ‘Het zijn de studenten weer!’ Tot driemaal toe zijn ze de straat op getrokken, werd de politie gemobiliseerd, moest de Italiaanse ambassade bewaakt worden. Ze hadden er zelfs de studenten van de andere universiteiten bij uitgenodigd, die wel allemaal een ‘afvaardiging’ zonden met een vlag, maar feitelijk is de beweging Brussels gebleven. Men kan moeilijk beweren, dat de ‘openbare opinie’ in België zich er warm voor gemaakt heeft. Naargelang de feiten bekend werden, waarvan Léon Moulin werd beschuldigd, verkilde de verontwaardiging en men hoorde overal zeggen: ‘Wat moet die jonge vent zich ook gaan bemoeien met zaken, die hem niet aangaan! Dat zouden wij in België ook niet dulden van eender welke Italiaan.’ En de Brusselaar voegde er een van zijn spreuken aan toe: ‘Wie zijn... vel verbrandt, moet op de blaren zitten.’ | |
[pagina 217]
| |
Bij de studenten zelf, koelde het vuur. Hun eerste, indringende eis, was de onmiddellijke invrijheidstelling van Léon Moulin. Het bericht, dat hun held gewikkeld was in een komplot tegen de veiligheid van de staat en bekentenissen had afgelegd, viel als een emmer koud water op hun hete hoofden. Toen werd het parool: Léon Moulin mag niet verschijnen voor het ‘speciale tribunaal’, dat geen rechtbank kon genoemd worden, omdat alle rechters creaturen waren van Mussolini, die geen onpartijdig vonnis mochten vellen. Ze zonden zelfs een vinnige motie aan de Italiaanse studenten, aan de Volkenbond, aan ik weet niet wie nog allemaal. Dat was, toen ze reeds de ruiten hadden stuk gegooid in het Italiaanse consulaat te Brussel. Ze kregen van de studenten te Rome een even vinnig telegram terug en hun fascistische kameraden begonnen te Rome ook te manifesteren, trachtten daar ook ruiten stuk te gooien, en ook daar moest de politie optreden. Voor het paleis van Mussolini gingen ze roepen: Leve de Duce! en de Duce kwam aan het raam en deed een mooie redevoering. Neen, zo erg is het eigenlijk niet geweest. De Romeinse studenten beginnen alleen een domheid, met hun Brusselse kameraden te verwijten, dat dezen niet gemanifesteerd hadden toen er te Brussel een aanslag werd gepleegd tegen prins Umberto, op de dag zelf van zijn huwelijk met de Belgische prinses Marie-José. Want die aanslag werd gepleegd niet door een Belg, maar door een landgenoot van de Italiaanse kroonprins en dat om redenen van Italiaanse politiek. | |
[pagina 218]
| |
Spontaan was het verzet van de Brusselse universiteitsjeugd wel, maar het kan niet geloochend worden, dat de beweging, - indien men dat grote woord gebruiken mag, - werd geleid en aangewakkerd door politieke kemphanen en door de vrijmetselarij. De socialisten, - dit spreekt vanzelf, - worden gloeiend als zij de naam van Mussolini nog maar horen. De moord op hun kameraad Matteoti, de harde behandeling van socialisten in Italië, ligt hun zwaar op de maag, en dat is te begrijpen. Het moet dan ook niemand verwonderen, dat op de studentenmanifestaties bijna uitsluitend het woord werd gevoerd door socialistische kopstukken, dat bij de herrie in de straat een socialistische senator werd aangehouden (door een pompier nog wel!), dat de studenten van de katholieke universiteit te Leuven neutraal zijn gebleven. Het is zeker: moest Léon Moulin een katholiek student zijn geweest aan de universiteit te Leuven, of een Vlaams-Nationalistisch student van de Gentse universiteit, dat de Brusselse studenten, de Brusselse heren van socialisme en loge, zeer kalm erbij zouden gebleven zijn en het hoegenaamd niet nodig zouden geacht hebben, voor een ‘calottin’ van Leuven of een ‘activist’ van Gent de straat op te trekken en ruiten in te gooien. Men heeft dan ook slechts in een paar kranten van de hoofdstad werkelijk sympathie betoond voor die herrie. En op dit ogenblik is het goddank allemaal voorbij.
Dat de heer Moulin, Belgisch onderdaan, in een vreemd land voor een bijzondere rechtbank moet | |
[pagina 219]
| |
verschijnen, die naar onze opvattingen van recht en wettelijkheid volstrekt geen waarborgen biedt van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, daartegen komt ieders geweten in opstand. Daartegen protesteert de hele wereld. Die rechtbank bestaat uitsluitend uit officieren van de fascistische militie. Zij geeft de indruk, haar uitspraken te regelen volgens de bevelen van de grote Fascistische Raad en zelfs de advocaten zijn niet vrij in hun verdediging, omdat een niet-fascistisch advocaat onmogelijk voor een Italiaanse rechtbank kan optreden. Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft dan ook met aandrang aan de Italiaanse regering gevraagd, dat Moulin voor een gewone rechtbank zou mogen verschijnen, dat de debatten publiek zouden zijn en een Belgisch advocaat als verdediger zou mogen optreden, maar dit laatste werd vlakaf geweigerd. We hebben hoger gezegd, op welke grond. Maar dit heeft in ons land toch een pijnlijke indruk gemaakt. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd er over ‘l'affaire Léon Moulin’ geïnterpelleerd door de communist Jacquemotte. Hij deed het in heftige woorden, noemde de Italiaanse regering ‘un gouvernement d'assassins’ en moest door de kamervoorzitter herhaaldelijk tot de orde worden geroepen. Ook de socialisten kwamen aan het woord en waren niet minder scherp in hun betoog. Op waardige wijze heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geantwoord en de zaken in hun waar daglicht gesteld. Sedertdien wordt er niet meer over gesproken. Beter ook. |
|