| |
E.
eclips. Dus noemt men een verduistering van eenig Hemel-ligt of Planeet, veroorzaakt door de tusschen-stelling van een Planeet. De voornaamste Eclipsen zyn die van de Zon en van de Maan. De Eclips van de Zon gebeurt, wanneer de Maan regel-regt tusschen de Zon en Aarde doorgaat, zoo dat ze hare schaduwe werpt ter plaatze, daar de Aanschouwer is. De Eclips der Maan gebeurt, wanneer de Aarde tusschen Zon en Maan doorgaat, zoo dat de Aarde belet, dat de straalen der Zon niet tot de Maan doordringen. De Maan-Eclipsen zyn tot hier toe een groot hulpmiddel geweest, om de lengtens der plaatzen te bepalen. Tegenwoordig gebruikt men veel gelukkiger daartoe de Eclipsen der zoo genaamde Trauwanten van Jupiter, dewelke dikwils wederkomen.
Men onderscheid twee zoorten van Eclipsen, waarvan zommige geheel, andere ten deele zyn. In een geheele Eclips is het Hemel-ligt gansch verdonkert; gelyk in de andere maar ten deele. Om de grootheid van een Eclips te kennen, hebben de Sterrekundigen den Diameter van het Hemel-ligt in twaalf gelyke deelen verdeelt, die ze Duimen noemen; zoo dat, wanneer agt of tien deelen van de Diameter der Zon of der Maan verduistert zyn, zy zeggen, dat’er agt of tien duim zyn verduistert. Men cyffert zeer nauwkeurig uit het begin, duurzaamheid en einde, de grootheid en plaatzen, alwaar dezelve zig zal vertoonen.
ecliptica. Zie zonnewegh.
edelgesteente. Dus noemt men zekere dierbare Steenen van wegens haren luister, en schitterende glans. Men onderscheid ze in verscheide zoorten, van welke men wederom afzonderlyke Classen maakt. In de eerste rang stelt men den Diamant, Robyn, Smaragd, en Opaal. Tot de tweede rang behooren de Agaat, Sardonyx, Onyx, Jaspis, en meer andere Juweelen. De Oostersche Steenen, en die van den ouden berg of opregte, worden meest gezogt. De Juweliers nemen veel moeite, om ze te polysten en glanssig te maken, om ze te slypen, en in al haren luister te stellen. Zy zyn haren oorsprong schuldig aan een zeer zuiver met Berg-zout bezwangert vogt, nevens een fyn en vlugtig Bergstoffelyk Zwavel. Het gemelde Vogt geeft hen den luisterryken glans, gelyk de Zwavel oorzake van verscheide kleuren is. Men vind ze byna in alle Ertz-groeven van Europa, binnen rouwe schalen beslooten; dog deze komen op verre na in hardigheid en glans niet by de Oostersche en Indiaansche. Men weegt de Edelgesteenten, gelyk ook de Paarlen, by Oncen en Caracten. Op een once rekent met 576. grein by de Steenen; maar 600. grein by Paarlen.
eerenprys. Zie veronica.
eetlust. Anders in ’t gemeen Appetyt genaamt, is een graagte om te eten. Zy ontstaat daaruit, als de Maag ledig is, dat dan de vogten of het zap zoo in de Maag is, het binnenste vlies derzelver begint te knagen, (ofte veel meer, naar het schryven van den Engelschen Geneesheer Pitcarn, als de ledige rimpels der Maag tegen elkander wryven en schuren, want de Maag en Darmen altyd een wryvende beweging hebben, genaamt motus Peristalticus.) Zomtyds word de Honger verwekt door eene uitwendige toevallige oorzaak, en ontstaat van Koude, Vermoeidheid, Arbeid, of Waken, Vasten of eenige andere. Als de Eetlust behoorlyk gaande blyft, houd ze de Gezondheid lang in goeden staat; maar zoo dra ze vermindert of geheel vergaat, is het een teken van Ziekte.
Verlooren Eetlust. Deze komt van de kwaade gesteltheid uit de krop van de Maag, waardoor men een walg krygt van ’t Eten. Zy komt ook van verscheide oorzaken, of van de koude en slaapheid der Ingewanden, die de Togt-gaten geslooten houd; of door eene verhindering van den toevloed der Zappen, en Gal; dog niet van de zappen uit de Herssenen, als zommige willen, gelyk men ziet uit het voorbeeld van Dolligheid, Melancholy, Slaapziekte en andere kwaalen van ’t Hoofd en Herssenen, in welke de Honger evenwel blyft. Of door eenige kwaade gesteltheid der Maag zelfs, als de Droogte, veroorzaakt door al te veel Tabak te rooken, of niet genoeg te drinken, of door eene heel drooge Natuur. Door al te groote uitrekking derzelver, door voorgaande overdaad, voornamentlyk in Drinken, waardoor de vleeschige vezels hare kragt zodanig verliezen, dat de Maag zig niet meer naar behooren kan sluiten en de Spys kneden, of den Honger verwekken. Of door eenig Gezwel, opblazing van Winden, wechneming van ’t gevoel, Wormen, of by gebrek van medewerking van andere Ingewanden, als Lever, Milt, Darmen, verstopping van ’t Hoofd, Neus en krop van de Maag. Of ook voornamentlyk van een taaje koude Slym, die het gevoel van den Honger beneemt en eene walging van Spys veroorzaakt.
Als de Eetlust verloren is door eene heete ongematigheid, zulks bespeurt men aan de tekens van | |
| |
een brandend gevoel, of van de Zode, of van een oliagtige vette oprisping, van geduurigen Dorst met een afkeer van Eten, waarby zig veel galagtige Vogten voegen; zoo dat de bittere smaak iemand geduurig in den mond ligt. Ook gevoelt men zware trekkingen en steken in de Maag, als of hy van een gescheurd wierd, en men is heel van zyn stuk af.
De tekens van een overmatige Koude zyn het tegendeel van de voorgaande.
Komt het van het wechnemen van ’t Gevoel, men heeft wel trek tot eten, dog als met tegenzin, en de Spyzen die men eet toegemaakt met Mostaart of Peper, schynen de Maag als ongevoelig, insgelyks ook de Wyn.
Is het door eene verstopping der Chylvaten, zoo is de Afgang dun, vermengd met witten, zomtyds groenen Chyl.
Maar indien de eige zwakheid der Maage de oorzaak is, of een verval van krachten der inwendige Werktuigen, men zoude het kunnen weten uit een vooraf gegaane ziekte, als van eene hevige, langduurige of kwaadaardige Koorts, of eene zuure Bloedloozing, verlies van Zaad, of eene algemeene verzwakking van ’t gansche Ligchaam, ontstaan uit Slaaploosheid, Vermoeidheid en Vasten; al het welk niet belet, of men heeft wel trek tot eten, maar zoodra men het nuttigen zal, krygt men eenen tegenzin daarin; waardoor het Ligchaam verzwakt word, uit-teert en het Bloed vermindert.
Als de Eetlust na eenige ziekte lang agter blyft, het voorspelt niet veel goeds, als mede, zoo ze geheel vergaat in langduurige Ziektens, Roo-loop en andere Bloedstortingen.
Het verlies van graagte voortkomende uit eene natuurlyke gesteltheid of gewoonte der Natuur is nog erger, dan die van koude komt, en vry erger dan die van hitte. Die van een gebrek der Lever ontstaat, is altyd gevaarlyk.
Dog of de trek tot Eten verdween in het begin of midden der Koortzen, mits de kragten blyven stand houden, het heeft zoo veel niet te beduiden; in tegendeel is het zeer kwaad, als het by het einde der Koortzen geschied.
De Kinderen verliezen den lust tot eten dikwils, om dat zy gulzig en overdadig eten, waardoor de natuurlyke warmte verdoofd en Slym verwekt word, die de togtgaten der Maag en Ingewanden verstoppende, het toevloeijen der zappen tot de versterking vereischt wordende, belet.
Om den Honger weder te doen komen, die verdweenen is door eene overmatige warmte, moet men de Vaten ontlasten en openen door eenige Aderlatingen aan Armen en Voeten.
Men moet den Buik zuiveren met Cassia en Wey van Melk; ook de Soepen toemaken met allerhand verkoelende Kruiden, als Zuuring, Porcelyn, Citroen en diergelyken. Ook moet men zig onthouden van Wyn drinken, maar in plaats van dien gebruikt men Limonade, Gerste-water met Cichory, Zuuring; of ook een Schalei maken van Kruisbeziën; of Siroop van Berberis in Water gedaan; en zoo men de Buikzuivering herhaalt, zal men daarby voegen of wat Manna, of een half loot Rhabarber getrokken. Men kan zig ook bedienen van het afziedsel van Tamarinden, waarin men twee oncen Roozen-honing doet smelten. De maat der Genees-middelen moet men schikken naar de kragten der Personen.
Indien het verval van Eet-lust veroorzaakt word door Koude, zoo geve men goeden ouden Wyn te drinken, en doe in de Soepen wakker Thymkruid en Majoraan, Salie en Yzop. Een Duive in een Pot gebraden, heeft een byzondere hoedanigheid in deze gesteltheid, boven ander Vleesch; als mede zoo men een vierendeel loots Driakel voor het Avond eten, en ’s Ogtens nugteren neemt. Verneemt men, dat de Vogten taai en klevende zyn, dient men een Braakmiddel te gebruiken, het zy van Oxymel Squilliticum, of Braakwyn, of Tartarus, of de wortel van Hipocacoanha.
Die ontstaat van het verhinderd gevoel door eenig Vogt, dat het vlies der Maag ingezogen heeft, moet op dezelve wyze behandelt worden.
Ontstaat ze uit een verstopping in het Darmschil, (anders de Krans genaamt,) of van de Lever, men herhale de Aderlating dikwils, en volge voor ’t ovetige de wyze, welke in hete Ongematigdheid voorgeschreven word.
Zoo de Eet-lust verloren is, door verlies der Levens-geesten; men gebruike luchtige Kost, drinke Wyn, gebrande Wateren, brenge het slapen en waken in goede order, make geene hevige beweging met het Ligchaam; en myde vooral het geene, ’t welk tot dese ontsteltenis aanleiding heeft gegeven.
Bedorven of verkeerden Eet-lust. Als men belust is om belachelyke of onredelyke dingen te eten of te drinken, dat word de verkeerde Appetyt genaamt; alzoo diergelyke Menschen vermaak scheppen, om Aarde, Kalk, Pleister-kalk, Steen, Koolen, Vergift, raauw Vleesch, Menschen-Vleesch, ja Drek en hondert diergelyke onbetamelyke dingen te eten.
De Vrouwen en Meisjens zyn deze Kwaal meer onderworpen als de Mans, voornamentlyk zekere Vrouwens, by welke deze lust begint met de eerste Maand van haar Zwangerzyn, en duurt tot in de vierde maand. Aan de Maagden komt ze over, als hare Maandstonden niet ter deeg gaan, en aan de Mans door andere kwaade gesteltheden.
De oorzaak dezer ontsteltenis komt zomwylen van eenig Verrot of bedorven melancholyk Vogt, dat de vliezen des Buiks prikkelt, en zomtyds zit ze in de Maag zelve, of in andere deelen des Ligchaams, die eenen toevloed op de Maag hebben. (Dog dikwils is het de verkeerde inbeelding van ’t Gemoed, zonder dat men zeggen kan, wat’er aan het Ligchaam schorte.)
Indien diergelyke verkeerde Lust opkomt na een Ziekte, mag men wel voor eene instorting vrezen. Duurt ze lang by Vrouwen en Meisjens, het staat te dugten, dat ze de Teering daarvan zetten, of het Water laden, of inwendig zware Verstoppin- | |
| |
gen krygen, een beginzel en grond van vele Ziektens.
Deze Lust is zo kwaad niet voor die gene, die geen anderen trek hebben, dan naar zuure of scherpe dingen; als wel aan anderen, die op allerhande Ongedierte of andere buitensporige dingen vallen.
Deze ongeregeltheid is altyk geneeslyk, zoo ze niet aangebooren is.
By de Vrouwen geneest men de verkeerde Lust met haar in te geven het zap van Wyngaards-knoppen; of wel als men ze haar zoo raauw laat eten, het geschiede voor de Maaltyd. Men geve haar ook Olyven of ingeleide Moêrbeziën, of Amandelen; en by het einde van de Avondmaaltyd, of Middagmaal, Kruis-beziën, Quee-appelen, Mispelen, Peeren of andere geconfyte Vrugten. Die zwanger zyn, kan men het Braaken bevorderen met wat Honing-water.
Het gebruik van wat lyvigen Wyn zal haar dienstig zyn; als mede vyftien of twintig grein poeijer van Rhabarber, gemengd met een half vierde deel loots Conserf van Hyacinthen, des morgens nugteren genomen. (Anderen dragen de een of andere kostelyke Steeen daarvoor aan haar Lyf; en die aan het Hulp-middel gelooven, die helpt het.)
Ten opzigte van de Meisjens met deze Lust behebt, moet men handelen zoo als onder de ophouding der Maandstonden gezegt is.
Wat de Mannen aangaat, hen zal de Braaking een spoedig Hulp-middel zyn; zy kunnen ook de volgende Pillen gebruiken:
Neemt vyf vierendeel loots Aloë hepatica, een vierendeel loots Agaricum, een half loot Mastix; maakt het tot een Poeijer, doet’er wat Siroop van Roozen by, en maakt’er een deeg van; waarvan men een half vierendeel loots inneemt tot een vierendeel toe, en gaat te bedde leggen. By hun maal dienen ze een glas ouden Wyn te drinken, of wat Brandwyn, of eenig ander gebrand Water, waarin men heeft doen trekken wat Kaneel, Nagelen, Salie, Rosmaryn en Zuiker.
Zoo men een tegenzin in Pillen had, zoo kan men een half loot Rhabarber te trekken zetten, met zoo veel schil van Myrobalaan, genaamt de Citroen-verwige; in een glas Wegbreê-water, geduurende eene Nagt op warmen Asch gezet; als de Trekking geschied is, moet men eene once Manna doen smelten, of zoo veel Siroop van witte Roozen. Ook zal het gebruik van Mithridaat uitnemend zyn voor de Vrouwen, en dat van Driakel voor de Meisjens.
Onverzadelyken Honger, ook wel genaamt Honds-honger; word veroorzaakt of door een onmatige hitte, die al het Vogt verteert dat zy vind; of door een koude, die teffens zamenwringt en opdroogt, of door een toevloed van een scherp vogt op de Maag, of krop van de Maag.
Als dezen Honger komt van de hitte, by voorbeeld van een Koortz, of dat men te veel gelopen heeft, of te veel gewerkt, gewaakt of gevast; of van overvloed van Gal, dan word hy gekent aan den Dorst, of hardlyvigheid en hardigheid des Afgangs. Maar komt hy van Koude, men zal tegenstrydige tekens bemerken; en zoo van een scherp Vogt, men werpt geduurig Fluimen en Speekzel uit, en dat men uitwerpt is zuuragtig van smaak, en men is zonder Dorst.
Deze Honger is tweederlei; de een wil geduurig eten hebben, de andere laat een kleine tusschenpozing, maar verslind daarna al wat hy krygt met groote gulsigheid. De Kinderen zyn deze kwaal meer onderworpen, dan Menschen van Jaren, en wier Maag en daarby liggende Ingewanden van een koude Natuur zyn, vervallen in dat kwaad.
Als de Honds-honger lang duurt, zoo pleegt hy een Kolyk of Roo-loop te voorspellen, of een Uitteering; en zoo hy na eene Ziekte volgt, beduid hy gemeenlyk eene instorting. Zomwylen word deze Honger verwekt door Wormen van een vreeslyke lengte, die in de Darmen zitten. Zie het Boek van de Teeling der Wormen in ’t Menschelyke Lichaam, door den Heer Andry, Genees-meester van ’t Kunst-genoodschap te Parijs.
eike. Dit is een der gemeenste, bekendste en voordeligste Boomen voor het menschelyk leven. Hy groeit op Bergen en Dalen. Dog die op de Zonne staan, zyn bekwamer tot allerlei Vaatwerk. Hoe een Eike schaduwagtiger groeit, hoe ze brosser is, en van minder nuttigheid, om’er in de Bouwkunde Posten en Planken van te maken.
Men onderscheid gemeenlyk drie zoorten van Eikeboomen. De gemeenste, anders Steen-eike genaamt, heeft een laage, maar sterke stam, dog vele groote en breede takken; de bladen zyn kleiner, als die der andere zoorten, en donker-groen. Deze Eike draagt de meeste Eikelen, bekwaam om Zwynen te mesten, als zynde grooter en zoeter, als de andere. Ook is het hout harder en bekwamer tot de Bouwkunde, behalven dat het korter en eenigzins kwastiger is. De zoogenaamde Hazel-eike heeft een regt opgaande en hooge stam, dog min vrugtbare takken; en daar by kleindere Eikelen. Het loof is eenigzins grooter, en ligter van kleur, als dat van de Steen-eike. Het zap maakt een blauwe verwe. Het derde zoort bestaat uit de allerhoogste Eikeboomen, dog heeft ook minder vrugten. De twee laatste zoorten worden meest in de Bouwkunde gebruikt, gelyk de eerste eigentlyk tot het mesten der Zwynen dient.
Eikeboomen moeten niet besnoeit worden, om dat dus doende het zap niet kan naar boven klimmen, en dus de hoogste takken het voedzel onttrokken word; waar door het geschied, dat een Eikeboom dus besnoeit allengskens van boven verrot en vermolmt. Maar anderzins is de Eike een der sterkste en duurzaamste Boomen; waar van de Natuurkundigen getuigen, dat ze hondert jaar groeit, hondert jaar stil staat en in haar kragt blyft, en hondert jaar wederom afneemt en vergaat.
Van dezen Boom kan men alle deelen gebruiken; te weten, het loof tot het mesten der Aarde, en om onder het Vee te strooijen; ook is het goed om het vleesch te rooken; de Vrugt, of Eikelen tot het mesten der Zwynen; en de Gal-appeltjes, die op de | |
| |
bladen zitten, tot Verwen en Inkt; het hout tot de Bouwkunde, en het gene daar toe niet bekwaam is, tot aarde Vaten, en brandhout. De bast van Eikeboomen heeft een dubbele nuttigheid, wordende van de Looijers gebruikt, en de Run kan naderhand tot het stooken van Ovens dienen. Zelfs zyn de sponsagtige uitwassen bekwaam tot verwen; en als ze in een scherpe Salpeter-loog afgekookt en wel geklopt worden, zyn ze goed, om voor Tuntel te gebruiken. Boven dien hebben alle deze gemelde deelen haar gebruik in de Geneeskunde. Het hout en spaanderen gekookt, en daar van gedronken, is goed voor gezwolle voeten, Waterzugt, en Spaansche pokken; waarom ook het Eiken-hout Lignum Sanctum, en Gujacum Germanorum genaamt word. De bladen zyn een geneesmiddel voor tandpyn, en vervuilt tandvleesch. De Wormpjes, zittende tusschen het hout en bast, genezen de hardhoorigheid en zuizen der ooren. Voorts zyn de Eiken goed voor den Steen, Moeder-pyn, het byten der vergiftige dieren, en bloed-wateren. De sponsagtige uitwassen stillen het bloeden. De Marentakken worden voor de Vallende-ziekte, Roo-loop, en bezwaarlyke Kraamen gebruikt. Van buiten aan den hals of arm gedragen, zyn ze een middel om de vrugt in Moeders ligchaam te versterken. Met hars en Wasch tot een pleister gemaakt, doen ze Etterbuilen ryp worden. Zelfs zyn de verschgehouwe Spaanderen goed, om Edik te maken.
eike. (laage) In ’t Latyn Serratula, en met een Grieksche naam Chamaedrys genaamt.
Beschryving. Dit Plantgewas moet van de Betonie onderscheiden worden. De steel is purperverwig, dun, en vol takken. De bladen zyn gelyk aan die van Betonie, rondom gekartelt, dog de hoogste zyn de kleinste. De Bloessem groeit Kroonswyze, en is van kleur Purperverwig. De Wortelen dezer Plant zyn menigvuldig.
Plaats. Dit Plantgewas groeit in Bohemen overal in de Bosschen.
Eigenschappen. De geheele plant in witte Wijn gedronken is een goed middel voor die genen, die van een hoogte zyn gevallen; want zy verdunt het bloed buiten de aderen. Een Decoctum daar van gemaakt zuivert de Zweeren en doet ze toelopen. Men gebruikt het ook voor de aambeijen in een stooving. De Verwers gebruiken deze Plant, om Wolle te verwen.
eland. Dit is een wild viervoetig dier, en gehoornt; zoo groot als een Paard, hebbende voorts eenige overeenkomste met een Bok, een Ezel, ende een Hert. Het onthoud zig in woeste en eenzame bosschen. Men vind dit Dier in Polen, Pruissen, Zweden, Norwegen, en op Canada. Het hoofd is zeer dik, hebbende lang haair, dat tot op de schoften hangt. Het is van kleur gemeenlyk grys en witagtig. Het heeft flikkerende oogen, dikke lippen, lange ooren, dog maar middelmatige tanden. De hoornen zyn gelyk die van een Das, die jaarlyks verwisselt worden. Dog het Wyfken heeft geene Hoornen. Het heeft lange Schenkelen. Zommigen menen, dat dezelve maar uit een stuk bestaan, zoo dat ze zig niet konnen buigen, en het Dier, willende rusten of slaapen, tegen een Boom moet leunen. Het is de vallende Ziekte onderworpen, waarvan het zig zelve geneest, gelyk men zegt, met zyn linker Klauw in zyn Oor te steken.
Eigenschappen. De Elandsklauw is een zonderling middel voor de Vallende Ziekte. Daar zyn’er, die de linker-klauw boven de regte stellen, om de gemelde reden. Ondertusschen weet men door de reden en dagelyksche ondervinding, dat ze beide eenerlei kragt hebben; aangezien dezelver werking in het vlugtig Zout bestaat, het welk in beiden gevonden word. Men houd daarvoor, dat het onnodig is, zodanig een Elandsklauw of aan den hals, of anderzins in een Doos by zig te dragen.
eleochryson. Beschryving. De wortel van de opregte plant Eleochrysum maakt een regte steel, digt en hard, gelyk hout; en is maar een el hoog. De bladen komen by tusschen-ruimten te voorschyn, gelyk zynde aan die van Averuit. De bloessem zit op de toppen der steelen, en is goud-geel. Gedroogt zynde bewaart ze de kleur langen tyd; hierom heeft men ze ook Fluweel-bloemen genoemt.
Plaats. Deze Plante groeit op dorre Weiden en onbebouwde Landen. Zy bloeit in de Mand Juny.
Eigenschappen. De toppen van het Eleochryson in Wyn gedronken, zyn een beproefd middel voor de beeten der Slangen, vliegende Jigt, Breuk, en opstopping van Water; en daar-en-boven, om de Maandstonden te bevorderen. De bladen in een Drank nugteren genomen genezen de Zinkingen, hoewel ze voor de Maag niet goed zyn. In een Kleêrkas gelegt zynde, bewaren ze de Klederen voor de Mot.
elft. Dit is een Zeevisch, van gedaante gelyk een Sardyn, dog veel grooter. In de Lente komt hy in de Rivieren, voornamentlyk in zulke, daar veel Graveel-zand in is, en in welke hy best groeit.
Men eet de Elft gebraden; tot dien einde schrapt men’er de schubben af, men kerft ze, en wryft ze met Zout en Booter; dus legt men ze op een Rooster, met een matig Vuur daaronder, om den Visch een aangename kleur te doen krygen. Dus kan men hem, zoo men wil, opdischen met Zuuring, dat is, men kookt Zuuring met Zout, Peper en Booter, nevens een weinig Pieterzelie en Kervel. Als deze Sauze gereed is, legt men’er de Elft in. Men kan dezen Visch ook opdischen met een Ragout van Paddestoelen, of een bruine Sauze met Kappers.
Men kan de Elft ook met een gebonde Sauze op deze wyze opdisschen: Neemt witte Wyn, een weinig Wyn-azyn, Zout, Peper, Kruidnagelen, Lauwrier, Uyen, ende groene Citroen-schillen; werpt dit zamen in een Ketel, en laat het wel kooken. Gekookt zynde, haalt’er de Elft uit, en legt ze op een Servette, om droog te worden; gy kunt ze of afzonderlyk met een witte Saus opdisschen, | |
| |
of ook met een koude Azyn- en Peper-Saus.
elixir. Dus noemt men een Tinctuur of Uittrekzel tegelyk van verscheide mengzels gemaakt. Men tracht de Elixirs, zoo wel als in enkele Uittrekzels, het medicinale en eenvouwdige van het overige wezen des Mengzels af te scheiden. Twee dingen merkt men omtrent het toebereiden van Elixirs aan; voor eerst, het wezen der Stoffen, die moeten uitgetrokken worden, ten anderen, het middel, dat men tot het maken van een Elixir gebruikt.
Het wezen der zake, die moet uitgetrokken worden, is niets anders, als het geheele zamenweefzel en natuurlyk zamenstel der stoffe, in welke een genezende Kragt is. Dit ondergaat de minste verandering niet, nog door het Vuur, nog door het Scheivogt. Het word van de andere deelen afgescheiden, en men haalt het’er zoo uit, als het in ’t mengzel is.
Het middel, dienende, om een Uittrekzel of scheiding der deelen te maken, in welke de medicinale kragt is, word Menstruum of Scheivogt genaamt. Dog daar zyn verscheide Scheivogten, naar de verscheidentheid der stoffen. Wyn-geesten zyn het gemeenste middel.
De Ouden plagten twee zaken omtrent het maken van hun groot Elixir of Alcahest te gebruiken, namentlyk Sulphur Solare, dat ze den name van Agent geven, ende een Liquor Mercurialis, of Mercuriaalsch vogt, dat ze Patient noemen; hoewel ze wilden, dat deze zoogenaamde Patient diende, om het Sulphur Solare te ontbinden, invoegen het Mercuriaalsch vogt door dit Zout vast en onvlugtig gemaakt zynde tot een Elixir word. Ook geven ze aan het Zulpher den name van Mannetje, gelyk aan het Mercuriaalsch vogt den name van Wyfje. De reden hiervan bestaat in enkele inbeelding. Dog het zyn Kunst-woorden, ontleent uit een zekere verheve Filosophie, daar een ieder met zyn begrip niet by kan; maar alleenlyk zy, die in dezelve zyn ingewydt, beweren’er een grondige kennis van te hebben, hoewel diergelyke woorden in de ware Filosophie onbekend zyn. Wy zullen’er in het navolgend Elixir een preuve van opgeven.
elixir der filosophen, of Flos coeli, of Algemeen natuurlyk en Filosophisch Geneesmiddel, of Stoffe, van dewelke de ware Mercurius Philosophorum getrokken is.
De Algemeene Medicyn is niets anders, als een Damp, die uit het middel-punt der Aarde voortkomt, en klimt tot de oppervlakte, omtrent het een en het ander Aequinoctium of Nacht-evening. Die van Mey word genaamt het Wyfje, gelyk die van September het Mannetje. Deze Dampen missen niet naar boven te komen; te weeten, het Wyfje van den 21. Maart tot den 21. April, voor Zonnen-opgang. Het welk men bemerkt, als men het Oor op de Aarde gaat leggen; want men zal een Zuizen ende een Zulferagtige stank gewaar worden. Voorts neemt deze Damp allerlei gedaanten aan, naar de verscheidenheid der Zweetgaten, die de Aarde heeft, en waardoor de Damp naar boven stygt. De Filosophen noemen ze daar van daan Flos coeli, dat is, Bloem des Hemels. Dezelve is groen van kleur, en nog glanssiger als een Smaragd, trekkende eenigzins naar Olie-verwe. Ook is de dikte gelyk aan een Glas. En om dit te verbergen, hebben zommige Filosophen gezegt, dat het hun Vitriool was. Daar zyn’er ook zeer groote, gelyk bladen van Papier. Men kan ze in Zandige plaatzen best opvangen. Gy moet ze vergaderen, na den opgang der Zon met uw gezigt gekeert; dat is, de plaatzen moeten in ’t Oosten gelegen zyn.
Het zelve doer men van den 21. September tot den twaalfden October. En zoo by ongeluk de Wind sterk en koud waayt, of zoo het regent, komt’er weinig van den gemelden Damp te voorschyn. Het verzamelde moet in Fontein-water gedaan en wel gezuivert worden, ten einde daar niet het minste slyk by blyft; voorts moet het met een schoon Linnen worden gedroogt; in een glaze of marmer Vyzel gestampt; daarna in aarde en verglaasde aarde Vaten gedaan, of in wel toegestopte Glazen, ten einde daar niets van vervliege. Veertig dagen daarna moet het worden uitgeperst, als wanneer het meer als de helfte van zyn gewigt aan Bloed zal uitleveren, zynde een scheiding, die het van zelve gemaakt heeft. Middelerwyle moet men dit Uittrekzel in een glaze Helm doen, en dien met Meel en Eywit wel toestryken; daarby voegende een Recipient van dezelve grootte, ook wel toegestreken. Zet ze in de Zon en in de Maan; en het Uittrekzel zal van zelfs vervliegen, door de Operatie. Voorts zal’er een zeer klaar Water uit komen, dog maar een tiende gedeelte. Deze geesten worden genaamt Algemeen Ontbindende, in zig behelzende alle de kragten van het Vuur, van den Dauw, nevens de werkingen van Zon en Maan.
Eigenschappen. Een once van deze geesten vergruist den Steen der Blaas, door inspuiting. Het is ook een uitnemend middel voor de Waterzugt, Long-ziekte en Aamborstigheid.
Gebruik. Ingeval gy’er uw gebruik wilt van maken, gelyk als van een algemeen Genees-middel, voor allerlei zoorten van Ziekten, zoo moet gy dit Water nemen, en laten bevriezen by een zwak ligt van een Lampe, en het zal tot Kristal worden. Herhaalt dit zevenmaal, en met de zevende reis zal alles bevroren zyn. Zuivert eindelyk het grove Kristal-zout, dat’er zig geduurende de gemelde Corporificatie of beligchaming heeft aangezet. Ten laatsten calcineert het zig van zelfs, en word tot een fyn en ontastelyk stof, het welk men zorgvuldig moet bewaren, aangezien het alle kragten behelst, om ons oorspronkelyk Vogt te bewaren, en ons Leven te verlengen. Met een woord, het is goed voor alle Ziekten; en daarom noemt men het Algemeen, om dat de Wonderen, die het behelst, zeer groot zyn.
Met het Elixir van de Maand September doet men op dezelve wyze, gelyk met dat van Mey, voegende de beide Poeijers in een gelyk gewigt zamen; alsdan kan men doen, het geen een drachme | |
| |
niet in staat was om te doen. Deze twee gemengde Poeijers worden Elixir genaamt.
Om’er de hooge verborgenheid van te begrypen, hoe de verandering in Goud en Zilver geschied, neemt tien oncen van dit Elixir, ende een once Bladgoud, vergruist het op een Marmer, droogt het, en doet het in een Matras of omgedraaide Kolf, en sluit dezelve op een Hermetische of Scheikundige wyze toe, zoo dat’er zelfs de allerfynste geesten niet uit konnen vliegen. Distilleert het vervolgens veertig dagen lang zagtkens op heeten Asch, of op het ligt van een Lamp, zoo dat het een nog het ander niet uitdooft, ende na vyf dagen zal het Elixir het Goud tot zyne eerste stoffe hebben ontbonden, het welk zwart zal worden. Die noemen zy Interfectio of Dooding. Na tien dagen zal dat Zwart een aarde voortbrengen zoo wit als Sneeuw, en doorschynend; maar elken dag vervolgens zal het groen worden, het welk die Filosophen heeft doen uitroepen: ô beata viriditas! Eindelyk zal zig dat groen veranderen in donker-Violet, ende in een oogenblik in donker-rood. Dus is de Operatie geschied.
Aanmerkt, dat het Poeijer in een Smeltkroes moet geworpen worden, en daarna de Mercurius, of Quikzilver. Alle Autheuren beweren, dat dit Poeijer op een buitengewoone wyze vermeerdert word.
Maar aanmerkt ook, dat al ’t gene wy’er tot hiertoe van gezegt hebben, te weten, van dit zoo befaamd Elixir der Filosophen, meer in inbeeldingen en hersenschimmen der Alchymisten bestaat, als van Filosophen, die de werkingen der Natuur nauwkeurig naspeuren.
elixir proprietatis paracelsi. De agting van dit Elixir is al te groot, en deszelfs werkingen al te bekend, als dat wy’er hier ter plaatze niet van spreken zouden. Alle Autheuren schrijven Paracelsus de uitvinding van dit voortreffelyk Genees-middel toe. Dog de onvolmaakte kennis, die hy’er van mede gedeelt heeft, en boven al zyn stilzwygen nopens het Menstruum, of Scheistoffe, die’er toe gebruikt moet worden, hebben die genen, welke tot hem kwamen, in vele Zwarigheden gewikkelt. En dit is de oorzake der verscheide Beschryvingen, die men daarvan vind. Die van Crollius nogtans is wel meest aangenomen; hoewel men reden heeft, om deszelfs Zwavel-geesten af te keuren, die hy’er toe gebruikt, om de Quintessentie uit Myrrhe, Aloë en Saffraan te trekken; aangezien die geesten in staat zyn, om de zuivere substantie van die Droogeryen te verbranden, en dus zoo wel Konstenaar, als Patient in hunne verwagting nopens de uitwerking te leur te stellen.
Operatie. Doet in een glaze Kolf met een regte hals van de beste Myrrhe, Aloë succotrina, en zuivere Saffraan, fyn gestampt; van elks even veel; bevogtigt het zamen met Zulfer-geesten, en evenveel Wyn-geesten; stort’er gedistilleert Melisse-water op, tot dat het zelve drie duim daarboven dryft. Vervolgens schud het wel om; sluit de Kolf toe met een wel toegestreken klein Renconter-glas; laat het veertien dagen lang op een Bakkers Oven staan, mits het van tyd tot tyd omschuddende, om het wateragtige dezer Droogeryen in dit Vogt wel te ontbinden; dat is te zeggen, het gene in de wateragtige Scheivogten kan ontbonden worden. Maakt vervolgens en Kolf en Renconter los, giet het zagtkens af, filtreert en bewaart afzonderlyk het Vogt, dat boven het Poeijer dryft. Giet in deszelfs plaats omtrent een derde meer Wyn-geesten, als’er Melisse-water geweest was. Na dat gy de Vaten wederom wel toegestreken hebt, laat het twee Maanden lang staan afweiken, mits het van tyd tot tyd omschuddende, en het Vogt, dat het zuiverste der gemelde Droogeryen in zig getrokken heeft, bewegende; op welke men andermaal Wyngeesten storten, en dus het afweyken vernieuwen kan; hoewel deze herhaling nauwelyks de pyne waard is. Men moet derhalven dit Uittrekzel met het eerste, getrokken door middel van Melissenwater, vermengen, het in een glaze Kolf, met zyn Kap gedekt, en wel toegestreken, storten, op heeten Asch zetten, en men zal’er omtrent een derde van het Vogt uit trekken. Daarna en Kolf, en het gene daarin is, verkoelt zynde, stort men het overige in een glaze Flesche, en stopt dezelve nauwkeurig toe, om hetgene daarin is, in tyd van nood te gebruiken.
Om het oogmerk van vele Autheuren te voldoen, die willen, dat’er Zulfer-geesten toe gebruikt worden, als een Ingredient van dit Elixir, kan men op een gedeelte dezer vereenigde Vogten een derde of een vierde aan gewigt van Zulfer-geesten storten, en het een met het ander den tyd van twee Maanden op een Bak-oven laten afweyken, in een omgedraaide Kolf, met een Renconter gedekt en nauwkeurig toegestreken. Indien tusschentijd zal het scherpe der Zulfer-geesten het grootste gedeelte der Aloë en Myrrhe dooden, en zig met het vereenigt vogt mengende het Elixir voltooien, en tot het behoorlyk gebruik bekwaam maken.
Eigenschappen en Kragten. Het gevoelen van Crollius in ’t byzonder is, dat dit de Balzem der Ouden geweest is, en dat het alle kragten van de natuurlyke Balzem behelst, noodzakelyk tot de onderhouding des menschelyken Ligchaams, voornamentlyk der oude Lieden; dat het een Wonderlyk middel voor de ongemakken der Long, aanstekende Ziekten, en ongezonde Lucht is; geschikt, om de pyn der Maag en ingewanden te stillen, voorts voor Hoofdpyn en Duizelingen; om de geheugenis te versterken; om den Steen te breken; om Jigt en Beroertheit te genezen, mitsgaders derdendaagsche Koortzen; voorts om de Jeugd te bewaren, en den zwakken Ouderdom lang uit te stellen; om Wonden, en inwendige Zweeren te genezen; met een woord, men zegt’er van , dat het alle heete en koude Ongemakken overwind. De Dosis is vyf of zes druppels, tot twaalf of vyftien, in Wyn genomen, of eenig ander Vogt, daartoe bekwaam.
hoofdsterkend elixir. Om dit zoort van Elixir te maken, neemt men Varentakken van | |
| |
Eyke-boomen, wortelen van Pioene, en Valeriana of Speerkruid, van elks anderhalve once; van Pioene-zaad, Lauwerier-beziën, en Jenever-beziën, elks een once; Kaneel, Foelie,en Cubeben of Steert-peper, elks anderhalf vierendeel loots; bloessem van Rosmaryn en Lavendel, elks een hand vol. Men maalt en vergruist het gene daartoe bekwaam is, en laat het vier en twintig uuren lang afweyken in Water van Leverkruid en zwarte Kerssen, nevens overgehaalde Wyn-geesten, van elks anderhalf pond; distilleert het vervolgens naar de regelen van de Kunst. Dit gedaan zynde, voegt men by her gedistilleerde vogt een pond fyne Zuiker; van grijze Amber tinctuur, een drachme. Men bewaart dit Elixir in een glaze Flesche, wel toegestopt, om het in verlegentheid te gebruiken.
Eigenschappen. Men pryst dit zoort van Elixir zeer aan als een middel in Beroertheid en Vallende Ziekte, ook in alle ongemakken der Herssenen, die uit Koude ontstaan. Men geeft’er een halve tot een heele lepel vol van.
elixir van citroenen. Werpt een half pond groene en fyne Citroen-schillen, kort gesneden, in een omgekeerde Kolf; stort’er twee pond goede Brandewyn op, nevens een half pond overgehaald Citroen-zap. Laat de Kolf met een Renconter geslooten en wel toegestreken worden; en vervolgens vier en twintig uuren op een Bak-oven staan; zygt het vervolgens door, en drukt het middelmatig uit; doet’er evenveel gedistilleert Scorzenera-water by, met anderhalf pond geraspte fyne Zuiker. Laat het eindelyk zamen door een grof Papier zygen, en doet’er een drachme tinctuur van Muskus, en Amber grys by, en gy zult een goed hertsterkend en aangenaam Elixir hebben. De Dosis is van een halve tot twee volle lepels teffens, om de noble partyen, of Borst-ingewanden te versterken.
elixir van kamfer. Distilleert een halve once Kamfer op vier oncen Brandewyn, door middel van een Water-stoof; doet het in een kleine omgekeerde Kolf. gedekt met zyn Renconter, en wel toegestreken.
Eigenschappen. Dit zoort van Elixir is Zweetdryvend, Hertsterkend, verdryft de kwaade lugt, wederstaat het Fenyn, geneest de Jigt, en is een goed middel voor allerlei kwaalen der Herssenen. De Dosis is inwendig genomen tot twintig droppelen in Wyn, of eenig Cordiaal-water. Men kan ook eenige droppelen in een weinig Kattoen in holle Tanden steken, om de Tandpyn te stillen.
elle. Dit is een zoort van maat in de lengte. Zy word doorgaans van een lang vierkant of rond stuk Hout of Yzer gemaakt, en is van verscheide grotte. Men meet’er de Lakens, Wolle of zyde Stoffen, Band en Linten mee. Alle Kooplieden moeten een Elle hebben, die niet alleen in hare twee en dertig deelen afgeteikent, maar voor al geeikt zy, en met Yzer beslagen aan ’t onderste einde; omtrent op deze wyze:
De Paryzers verdeelen hunne Ellen nog in derde, zesde, vier en twintigste en agt en veertigste parten.
Ook houd de Paryzer, Lyon- en Rouaansche Elle drie voet, zeven duim, agt linien Fransche maat.
De Champagner houd twee voet, zes duim een linie. Zoo dat drie van zulke Ellen maar twee te Parys maken; en van de Hollandsche of de Amsterdammer doen zeven Ellen maar vier te Parys.
Deze Ellen hebben in andere Landen verscheide namen, by voorbeeld, in Engelland rekent men met Gardes, in Toskaan met Brassen, te Genua met Palmen, te Napels met Kannes, enz.
Een wydlustiger en nauwkeurig berigt, zeer dienstig voor allerhande Kooplieden, en Huisvaderen, kan men vinden in Lodew. Bruins Thresoor van de Gewichten, Maaten, Ellen, Munten, enz. te Amsterdam gedrukt.
elleborine. Dit is een Plantgewas, wiens steelen omtrent anderhalf voet hoog zyn, rond, zonder takken, en gelyk als met Meel bestrooit. De Bladen, hoewel veel kleiner als die van Helleborus, of Nieskruid, zyn voorts zeer gelyk aan dezelve. Waarvan de Plante den naam van Helleborine draagt. De bloessem bestaat uit zes ongelyke, witte en grazige bladen, waarvan de steelen van de helfte tot de toppen vol zyn. De vrugt heeft de gedaante van een driehoekige Lantaarn, behelzende zeer kleine Zaaden, gelyk houtzaagzel. De Wortel is vezelagtig, wit, en bitter van smaak.
Plaats. Men vind deze Plante op Heuwelen en schaduwryke plaatzen.
Eigenschappen. De Elleborine is Wondheelend en zuiverend. Inwendig genomen zynde is het een goed middel voor de verstopping en andere ongemakken der Lever.
els, elze, elzeboom, heeft bladen als Wollekruid, maar langer en breder, en voor aan puntig, met een dikke rib. Hy heeft een dikke wollige stam, ter hoogte van vyf voet en meer, op welker top kleine takken wassen, die bloemen dragen schier als Honds-roozen, of Vokelaars, dog veel grooter. De wortel gelykt naar die van Wollekruid, en veroorzaakt Jeukinge, als men haar aanraakt. Zy is groot, vast, gekronkelt, zwart van buiten, en wit van binnen, voorts bitter en scherp. Doorgaans wast deze Boom in vochtige plaatzen, en bloeit in de Hooimaand, maar word gezaait in de Sprokkelmaand.
Geen boom verlangt meer in ’t Water te staan dan de Els, want zyn natuur brengt mede, dat, zoo de meeste wortels niet in ’t Water staan, hy niet zoo wel opwast als ’t behoort. Daarom is het vochtigste Land het beste voor de Elzeboomen.
Het hout wast buiten-maate hoog, en krygt bladen, en een blok of voet als een Hazelaar. Men zet de Elzen doorgaans in gronden, daar men anders niets mede weet aan te vangen, wegens de al te groote vochtigheid van zulk een Aarde, die half moerassig of Broek-land is.
Men plant de Elzen op deze wyze: Eerst trekt men lynen twee voet van elkander, langs welke men Groeven uitgraaft, of Gooten, niet dieper dan | |
| |
een voet, daar men de jonge Boomtjes in zet, anderhalf voet van een, en ze bedekt op de wyze van een Ezelsrug met Aarde, waarop men niet moet vergeten dezelve tot op twee vingers na by den grond af te snoeijen, en ze dus te noodzaken, verscheide stammen te schieten.
| |
Van de Plantagie der Elzen.
Zoodra dit zoort van Planten in den grond staat, heeft men’er geen andere moeite meê, als ze te beschutten tegens de ongemakken, die haar kunnen overkomen; waarvan het grootste en gevaarlykste is, dat ze ligt vertreden worden door de Beesten. Het beste middel hiertegen is, dat men haar omcingele, zelfs eer men ze plant, met goede slooten of gragten, die in zoo een wateragtig Land aanstonts vol Water loopen, en dus het Veê beletten, daar over te komen.
Naderhand doet men’et niets omtrent, zedert dat dit Houtgewas geplant is, tot dar men het afhakt; in welken staat het negen of tien Jaren blyft staan, tot dat het een been dik zynde, gekapt word, het zy tot Brand-hout, of tot eenig ander gebruik.
Maar dus gekapt zynde, vereischt het een nieuwen Arbeid voor ’t volgende Jaar, wanneer het een menigte uitspruitzels heeft geschoten op de voeten, die als knobbels zyn geworden; te weten, dan moet men het besnoeijen en ontdoen van alles dat men oordeelt daar aan schadelyk te zyn. Men verstaat hierdoor genoegzaam, wat dit te zeggen is; zoo dat men alleen met voorzigtigheid moet te werk gaan.
| |
Eigenschappen en deugd van den Els.
De wortel is heel nuttig, koud en droog, nevens hare overvloedige Vogtigheid. Zy is openende en inbytende; verwekt de Maandstonden by de Vrouwens, en doet de Spyzen verduwen. Ook dient ze voor de Aamborstige en die een koude Maag hebben. De bast en vrugt zyn zaamentrekkende, ververschende en dienstig tegens de ontsteking der Keel. De Leêrtouwers gebruiken den Elzebast, om hun Leêr zwart te verwen.
De bladen gekneust zynde, worden gebruikt, om de Gezwellen te verdryven; alzoo ze de ontstoke vogten matigen en stuiten. Hun aftrekzel is goed om de voeten van sterke Wandelaars en reizende Boden te wassen, en hen de vermoetheid te benemen.
Men bestrykt’er ook het hout der Bedsteden meê, om de Vloojen te verdryven.
endegroen. Zie kroost.
endeloos. Zie kruisdistel.
endivie. By de Latynen Endivia of Intybus genaamt, is een zoort van Zuikery, waarvan twee zoorten zyn; gekweekte en wilde.
| |
Beschryving van de gekweekte Endivie.
Deze heeft groote bladen, zynde lang en breed, ligt-groen, digt by malkander staande, en vertoonende een zoort van Latuw. De steel is hoog, en uitgeholt, voorzien met vele takjes. De bloessem is fraai en blauw, maar zomwylen wit.
Plaats. Men kweekt de Endivie in alle Hoven. Zy bloeit midden in de Zomer.
Eigenschappen. De Endivie is verkoelende, zamentrekkende, en zeer goed voor de Maag en Lever; gekookt en met Wyn-azyn genuttigt maakt ze een open Lyf. Een Decoctum van Endivie in een drankje genomen is een uitnemend middel voor verhitting der Lever; en geneest de opstopping, als ze met goede witte Wyn genomen word; en als daarby gevoegt zyn Waterloozende middelen, geneest ze alle verstoppingen van het Darmscheil.
| |
Beschryving van de wilde Endivie.
Deze heeft regte bladen, lange en rondom gelyk als met franjen geboord, zynde van een scherpe en bittere smaak; waarom ze Picris en Ambabeia genaamt word.
Eigenschappen. Deze Endivie heeft dezelve kragt met de gekweekte; en beide zyn goed, zynde in een drankje genomen om den anderen dag, voor de Jigt, Bloedspuwen, en voor Zaadvloeijng, zoo het uitwendig geappliceert word. Galenus noemt de Endivie een bitter Kruid, in ’t byzonder de wilde, Picris genaamt. Alle zoorten van Endivie zyn zamentrekkende. En dit maakt, dat ze goed is voor verhitting der Lever, en niet nadeelig den genen, die van een koude gesteltheid zyn.
endvogel. Dit is een halfslagtige Vogel, levende in ’t Water, en op ’t Land. Men vind tamme en wilde Endvogels. Een tamme Endvogel, die t’huis gevoed word, heeft een langzamen gang, en verheft zig weinig van de Aarde, dog zwemt zeer snel.
De Eyeren van een Endvogel zyn grooter, en de schaal dikker, als Honder-eyeren. Men laat ze van een Hen uitbroeijen. De Endvogel is zeer gulzig, aazende zelfs op Padden en Kikvorschen, enz. Hy overlaad dikwils zyn Krop, en is genoodzaakt het opgeslokte wederom uit te braken.
Eigenschappen. Het vleesch der Endvogelen is zeer voedzaam, maar ook hard om te verduwen. Het Vet is verzagtende en openende. De Lever is een Genees-middel voor de Lever-vloed. In een winderig Kolyk opent men den Endvogel levendig, en legt hem dus onmiddelyk op den Buik. Wy zullen op het einde van dezen Artykel zeggen, hoe deze Vogel moet toegemaakt ende gegeten worden.
| |
Verscheide manieren, om wilde Endvogels te vangen.
Hoe de Netten, om Endvogels te vangen, gemaakt worden.
De Netten, om Endvogels te vangen, hebben maazen van drie duim breed. Het bovenste van | |
| |
dit Net moet van vyf en dertig tot veertig maazen zyn; de lengte moet zyn van tien, elf of twaalf roeden. De draad moet dubbeld zyn, en sterk gedraait, om sterk genoeg voor het Water te zyn; voorts bruin geverft, en met Olie doorgetrokken, om minder in ’t Water te verrotten.
| |
Eerste manier, om Endvogels met Netten te vangen.
Liefhebbers van Endvogels met Netten te vangen, houden’er opzettelyk levende Enden toe, om de andere te verstrikken. Hoewel de getemde Endvogels voorhenen wild moeten geweest zyn; want wilde Endvogels tot de tamme niet zouden naderen, en zig dus laten vangen. Men moet altyd zeven of agt Enden en zoo veel Waarden in voorraad hebben; om by vermindering of verlies van zommige, ten minsten vier gered te hebben.
De Netten konnen niet gespannen worden, als in Water van ten minsten een voet diep, niet meer. Om die reden zyn’er de Zand-overs goed toe, en zomwylen de Weyden, die onder Water staan. Men vangt de Endvogels, gelyk de Pluvieren. De volgende Figuuren toonen, hoe de Netten gespannen worden.
Maakt zoo lang als het Net is, loode Koogels aan de grond vast, telkens met een tusschen-ruimte van een voet, ter lengte van de koorde Q. S. om het Net dies te sneller te doen zinken; en ten einde de Endvogels, zynde onder het Net gevangen, het aan die zyde niet konnen ontsnappen. Gy ziet deze loode Kogels in de Figuur langs de koorde Q. S.
Men steekt ook verscheide houte haakjes langs den rand van ’t Net A. B. C. D. tegen over hem, die de Koorde hout, om dezelve gespannen te houden; of men maakt’er ook stukjes Lood vast, ten einde de gevange Endvogelen niet opvliegen.
De Katrol V. en X. moet onder ’t Water verborgen zyn, om van de Endvogels niet gezien te worden. Het hutje moet van eenige kleine takken, met Stroo of Riet gedekt, gelyk dat van de Pluvieren zyn, staande aan de zyde van ’t Water. Als men nu het Net wil spannen, moet men Enden en Waarden nemen, en de Enden aan de pooten vast maken, zettende zommige voor de Koorde S. en de andere agter, afgeteikent door Y. die zwemmen, en de voorgeworpe Graanen opzoeken. De Waarden laat men in het hutje. Wanneer nu een troep wilde Endvogels voorby vliegt, laat men een der Waarden vliegen en zig by dezelve voegen, in meninge, zyn Wyfje daaronder te zullen vinden; het welk hy daar niet vindende, het zelve al roepende lokt. Het Wyfje vastgebonden zynde, en de stem van den Waard in den lugt hoorende, schreeuwt, en verwekt alle de andere tot een gelyk geschreeuw. De Waard wederkerende werpt zig in ’t Water by zyn Wyfje; welk voorbeeld de andere volgen, zig by de overige Wyfjes voegende. Zoo draa men dat bemerkt, haalt men het Net met de koorde toe, om ze te vangen en te dooden, latende de Waarden alleen. Vervolgens spant men het Net andermaal, gelyk voorhenen.
Het gebeurt dikwils, dat de Waard zyn Wyfje niet hoort, het zy door een contrarie Wind, of dat het zelve niet haastig is, om hem te aantwoorden; in welk geval men een ander Waard moet laten vliegen, of wel twee zamen, en gy zult den geheelen troep zien mede komen.
ls het Water onklaar is, of dat het eenigzins regent, of mistig is, is het de beste tyd, om Endvogels met Netten te vangen.
| |
Tweede manier, om Endvogelen met Netten te vangen.
Werpt uw Oog op de tweede Figuur, vertoonende twee Netten, welke beide zyn gespannen ter plaats van min of meer een halve voet Water, om daardoor bedekt te zyn. Waarom zy, die met deze Netten omgaan, en daarmede de Endvogels vangen, doorgaans gelaarst zyn. Deze Netten worden gespannen op dezelve wyze, gelyk de Leeuweriks- of zoo genaamde Ortolans-netten. En men heeft’er het navolgende maar by in agt te nemen:
De stokken B. C. E. G. moeten van Yzer zyn, en zeven of zeven en een halve voet lang, maar de dikte naar proportie; de pennen A. F. moeten sterk en lang zyn anderhalf voet; de andere pennen D. H. even sterk, hebbende ieder een Koord D. C. lang drie roeden; en de andere G. H. eene van drie voet minder. Het Net M. O. moet stokken hebben, zynde drie duim, of een halve voet langer, als de andere. Het hutje K. moet zestien of agtien roeden van de Netten zyn. De knoop N. van de Koord, aan welke twee andere Koorden N. G. en N.O. vast zyn, is van de eerste stokken vyf of zes roeden afgelegen. En naar maat dat alle deze koorden der Netten sterk gespannen zyn, steekt men de houte Pennen, anderhalf voet lang, aan de zyde van I. L. en M. O. om de stokken daaronder vast te houden, welke anderzins niet onder Water zouden blyven. Men laat ze daaronder van daan komen, als men de Koorde K. N. trekt of ophaalt.
Men maakt de Wyfjes der Endvogelen in den ingang van Y. vast, houdende de Waards in het hutken, om’er zig van te bedienen, gelyk boven in de eerste manier gezegt is. Het is niet nodig, dat de wilde Endvogels in ’t Water gezet worden, om de Netten te trekken, aangezien men ze ter zelver tyd vangt, als ze zig daar zetten. Men moet de tamme Enden en Waards teikenen, met hen een lapje aan de schenkelen te binden, om ze met de anderen, die onder het Net zyn, niet te dooden.
| |
Een derde manier, om Endvogelen met Vogel-lym te vangen.
Deze Jagt word in de volgende Figuur vertoont. Neemt drie of vier pond goede oude Vogel-lym; werpt op ieder pond twee handvol Koolen, Asch van verbrand Kaf, een Nootedop vol Noot-olie; mengt het en roert het een vierdendeel uurs onder malkander, en bestrykt’er een of meer Koor- [illustratie] [Plaat 14. pag. 214. ENDVOGEL. Fig. 1. Fig. 2. pag. 215. F. de Bakker sculp. 1738.]
| |
| |
den mede, ieder van tien of twalf roeden; brengt ze ter plaatze, alwaar zig de wilde Endvogels gemeenlyk onthouden; en spant ze op de navolgende wyze:
Neemt een Schuit, ingeval gy zelfs in ’t Water niet wilt gaan, en draagt de Koord tusschen de biezen, of andere groente, daar zig de Endvogels onthouden; steekt twee stokken, A. B. zoo dat de opperste einden Waterpas komen te staan, en bind daar de Koord styf aan, dewelke op het Water zal dryven door de twee biesbosjes, C. D. E. E. G. wanneer de Endvogels, tusschen de Kruiden zyn, zonder ophouden voortgaande tot aan de Koorde, die zal ophouden; en wanneer ze zullen willen vervliegen, zullen hunne Vlerken worden tegen gehouden, en zy al fladderende, en zig afmattende verdrinken. Dit kan geschieden ter plaatze, alwaar een overvloed van dit gevogelte is, voornamentlyk als men vele dezer Koorden te gelyk spant.
| |
Vierde manier, om Endvogelen in ’t Water met Strikken of Valstrikken te vangen.
Endvogels laten zig gemakkelyk met Strikken vangen, zynde gemaakt, en ter plaats, alwaar maar anderhalve voet Water is, als by voorbeeld, op een overgestroomde Weyde. Men moet aanmerken, waar dat gevogelte wel meest pleegt te komen, en aldaar drie dagen agter een Graanen strooijen, om ze derwaarts te lokken; want, als zy daar eens van gegeten hebben, zullen ze dagelyks ter zelver plaats wederkeren.
Als gy ze dan daar ter plaatze vernomen hebt, zoo spant zes of agt douzain Strikken, twee of drie aan malkander, gelyk op de eerste Figuur der twee volgende letteren S. Knoopt ze vast aan de uiterste eindens der Stokken I. K. L. M. N. O. en steekt ze dus in de Aarde, dat het uiterste einde de strikken eenigzins met Water bedekt zy; werpt graanen onder de Strikken, en ziet ’s morgens en ’s avonds daarna, die al zwemmende by de Pooten, of slobberende en etende by den Hals gevangen zyn.
Men spant ook Netten op die wyze, gelyk als in de tweede Figuur vertoont word. Neemt een paal T. V. lang omtrent twee voet, naar de diepte van ’t Water; doorboort hem, niet verre van ’t opperste einde van T. steekt een Stok P. R. door deze gaten, ende een ander kruisseling Q. S. Deze twee stokken moeten omtrent een duim dik zyn. Steekt ze’er sterk in; maakt aan elk einde dezer stokken drie of vier strikken van Paarde-maanen P. Q. R. S. vast. Deze Stokken dus zynde geschikt, draagt ze ter plaatze, daar zig de Endvogels veelzins onthouden; steekt het eind V. in de Aarde; zoo dat de Stokken, daar de strikken aan vast zyn, bedekt worden, en de strikken gansch open op het Water dryven. Werpt vervolgens Graanen rondom boven de Kruisling stekende Stokken; en zoo’er Kruiden of eenige groente op de grond van ’t Water is, waardoor dit gevogelte belet word de graanen op te eten, moet met eenige tegelen of schalien in ’t rond leggen, en daar het Aas opwerpen; zoo dat de Endvogels willende eten, in de grond van het Water slobberen, en het hoofd in de strikken stekende vast gehouden worden en geworgt.
| |
Vyfde manier, om Endvogels met Vischhaken te vangen.
Vele Landlieden en Schippers, die de Endvogels doorgaans in Broekland en Moerassen zien, stellen zeven of agt douzain Vischangels met Aas daaraan vast gemaakt. Men gebruikt hiertoe verscheide zoorten van Aas, als Eykels, Boonen, stukken Vleesch, kleine Vischjes, Kikvorschen en Pieren. De Figuur word hier onder vertoont.
Neemt zoo veel sterke Snoeren, en vier of vyf voet lang, als gy Vischangelen heebt; maakt aan elk een vast, gelyk die met de letter G. in de Figuur te zien is. Gy moet ze aan weêrzyden in de grond van ’t Water stellen, doende de Vischangel H. in de Eykel of Boone F. de Visch of Kikvorsch C. de Pier V. of eenig ander Aas; werpt’er eenige dagen agter een Graanen, om ze derwaarts te lokken. Zoo draa als ze op’t Water vallen, en aldaar het Aas vinden, zullen ze het zelve greetig opslokken; en als ze van plaats menen te veranderen, en gevoelen dat ze vast zyn, worden ze zoo veel sterker door den Vischangel te rug gehouden, hoe ze meer moeite doen, om wech te vliegen. Men moet deze plaats ’s morgens en ’s avonds bezoeken, om’er diegene, die reets gevangen zyn, daarvandaan te halen.
| |
Manier om Endvogels gereed te maken.
In ’t algemeen moet men in agt nemen, dat Endvogels, die zig doorgaans in Poelen en Moerassen opgehouden hebben, niet dienen gekookt, of tot een Pastei gebruikt te worden, wegens hun onaangenamen smaak; maar wel gebraden. Hoewel dit van alle Endvogels zonder onderscheid waar is. Ook zyn ze gebraden gezonder, als gekookt.
| |
Wilde Endvogelen.
Alle Water-vogelen moeten uitgehaalt en van het ingewand gezuivert worden, bygevolg ook de wilde Endvogels. Daarna steekt men ze wel geplukt zynde aan Spit, zonder ze te larderen; halfgaar gebraden zynde, worden ze met heet Spek bedroopen, om ze een kleur te geven. Zy willen liever half gaar en eenigzins bloedig, als doorgebraden genuttigt worden. De Sauze bestaat uit Oranje-zap, of Wyn-azyn, met Zout en Peper.
| |
Endvogels met Oesters.
Maakt in een Stoofpan een Ragoût van Oesters, Truffels of kleine Aardappelen, Kalfs-zwezerikjes, gehaakt Tuinlook, Peterzelie, Zout en Peper, met versche Booter; vult hiermede den wilden Endvogel, en naait hem toe, op dat’er het vulzel niet uitvalle; steekt hem dus aan ’t Spit. Gaar zynde doet’er van dezelve zoort van Ragoût boven op, als | |
| |
gy hem opdischt; maar doet’er wat Kampernoeljenat by. Dus zal het dienen tot een Voorgeregt.
| |
Endvogels tot een Ragoût gemaakt.
Na dat de Endvogel half gaar aan ’t Spit gebraden is, laat hem voort gaar worden met een Ragoût van Kalfs-zwezerikjes, Truffels of Aardappeltjes, Kampernoelje of Paddestoelen, stoelen van Artischokken, een vingergreep Chalotten enz. Gaar zynde moeten ze met fyne reepjes Kalfsvleesch en diergelyke opgedischt worden.
engborstigheid. Zie aamborstigheid.
enten. Zie griffelen.
entery. Dus noemt men een plaats in een Hof, wiens Aarde zeer goed, en wel twee voet diep moet omgespit zyn, ook altoos van Kruiden en Wortelen zuiver gehouden worden, om’er Fruitboomen te planten, het zy tegen Latwerk, het zy elders, in plaats van Boomen, die uitgestorven zyn. Maakt gaaten lynregt, en rondom twee voet wyd, en ruim twee voet diep, met een tusschen-ruimte van vier voet; insgelyks de ryen ruim vier voet van elkander. Legt alvorens oude verrotte Mist met goede Aarde gemengt in de gemelde gaaten, en plant’er dus de jonge Boompjes, al zyn ze maar van een Jaar, in; spreid de Wortelen rondom uit, dog naar de grond. Dit gedaan zynde vervult de gaaten met Aarde, en treed ze met Voeten digt, om dus vastigheid aan den Boom te geven.
Men heeft zodanig een Entery nodig om die reden; vooreerst, om Boomen in voorraad te hebben, die in staat zyn, om ze in plaats der uitgestorve te planten, of in plaats van zulke, die kwynen, en onvrugtbaar blyven. Ten anderen, om de Queekery niet met al te veel jonge Boompjes te overladen. Ten derden, om in staat te zyn, de gedane onkosten te vergoeden, met een goed getal daarvan te verkoopen. Boven dien is een Boom, die meer dan eens verplant word, veel tammer, als een, die uit een Queekery gehaalt zynde eens voor al geplant word, om daar te blyven.
Men moet ook een Entery hebben, voor Boomen op tamme stammen geënt, gelyk Appelboomen, Peerboomen enz. die gy hoog op wilt laten schieten. Onder het planten moet’er de Spil of Hoofdwortel afgesneden worden; gelyk onder het groeijen der overtollige takjes, die te veel voedzel zouden naar zig nemen, en den wasdom van den stam beletten. Zommigen bedriegen zig in dit geval, terwyl ze den stam van alles zonder onderscheid besnoeijen, tot de hoogte, daar zy willen, dat de kruin zy. Daarom zyn ze genoodzaakt, om’er een paal by te zetten, om den stam tegen de Winden te beveiligen, die hem wegens de zware kruin wel ligt zouden knakken of uit de Aarde rukken.
eppe. Een kruid, ook wel Peterzelie genoemd, (hoewel zomtyds t’onregte.)
Daar zyn eigentlyk vier zoorten van Eppe; te weten de Macedonische, de Tuin-eppe of gemeene Peterzelie, de Berg-eppe, en de Water-eppe. Wy zullen hier deze laatste gaan beschryven, alzo men deze meent, wanneer men maar enkelyk Eppe voorschryft.
De Water-eppe schiet takken ter hoogte van twee of drie voet; die tamelyk dik, geribt, groen, en van binnen hol zyn. Hare bladen zyn vol van een scherp zap en een sterke en onaangename reuk; zy gelyken wel naar die van Peterzelie, maar zyn grooter, groender, en blinkender. Die van onderen uit de Wortel spruiten, hangen aan roodagtige, geribde, holle en langere steelen, dan die, welke aan de bladen der bovenste takken groeijen; De knoppen, die boven op de takken groeijen, zyn met kleine witte Bloemen bezet, elk van vyf zeer gelyke bladen, zamen gesteld op de wyze van een Roos. Op de Bloem volgt eene Vrugt, zamen-gevoegd van twee zeer kleine zaadjes, nog kleinder als die van Peterzelie, rond op den rugge, geribd, grys, scherp en onaangenaam van smaak. Hare wortel is lang, wit, en regt, diep in de Aarde geschooten, en zomtyds in verscheide spruiten verdeeld.
Haren naam heeft ze gekregen, om dat ze groeit op Wateragtige en Moerassige plaatzen. Hare kragt is openende, Wondhelende en goed voor de Borst. Zy verligt de Koort-aamigheid, zuivert de Zweeren in de Borst, doet de Fluimen opkomen, dryft de Pis, en bevordert de Maandstonden.
Wy hebben ons wat breeder in de Beschryving van dit zoort van Eppe ingelaten, om dat deze in de Moes-tuinen onder den naam van Seldery geplant word. Zie hiervan op de Artikels van sellery, peterzelie; wegens hare overige zoorten, ieder ter zyner plaatze.
erleboom. Zie esdoorn.
erweten. Dit zyn Peulvrugten, groeijende aan lange, holle en zwakke, langs de grond kruipende, of aan stokken vast-gebonde steelen. De Bloessem is wit, met puperverwige vlekken, waarop langwerpige basten volgen, in welke de Erweten, gelyk zaad, beslooten zyn. Daar zyn verscheide zoorten van Erweten; zommige zyn ligt-geel, andere bruin- grauw- groen- of blauwagtig. Men verdeelt ze in ’t algemeen in Veld-Erweten, en Tuin- Erweten. De laatst-gemelde zyn de aangenaamste van smaak. Maar gelyk alle Erweten een goede grond eisschen, dus worden de Veld-Erweten op zommige plaatzen met veel voordeel in braak leggende Velden gezaait. Men zaait ze ook in Velden, die alvoorens gemest zyn, hebbende in ’t voorgaande Jaar Tarwe, Gerst, of andere Graanen gedragen.
De Zaaityd is in Maart, na dat de grootste koude voorby is, of wel in April; dog in de eene en andere Maand by het laatste Quartier der Maan. Dog zy moeten alvorens eenigzins in Water afweiken, ten einde ze door het eggen van den grond | |
| |
niet naar boven gehaalt, en door het gevogelte wechgerooft worden. Tot dien einde maken zommigen liever kuilejes in de Aarde, latende in elk een of twee Erweten vallen; het welk geschied zynde de grond wederom word vereffent.
Zoo dra de meeste Erweten ryp zyn, en de steelen geel en droog beginnen te worden, moeten ze afgesneden worden, ten einde de overige nog groene ook droog worden, of ten minsten verwelken. Men laat ze twee of drie dagen ongebonden leggen, dog niet langer; want als ze beregent worden, en de Zon daar wederom opschynt, splyten de basten, en de Erweten gaan verloren. Om ze door de sterke Winden niet te laten verstrooijen, moeten ze met een Zeissen afgemaait worden; want ze dus aan elkaar blyvende hangen, ook vaster op de grond blyven, en minder wechwaaijen.
Na twee of drie dagen gelegen te hebben worden ze met Stroo-zeelen, gelyk als in garven gebouden en ingezamelt, dog best op hooge Zolderingen gelegt; en vervolgens, als men het Strooi daarvan voor Koejen, die gekalft, of Schaapen, die geworpen hebben, van noden heeft, worden ze gedorscht. De beste worden bewaart, om wederom te zaajen, de slegtste tot Voeder voor Hoenderen en Duiven. Het overige kan tot de Huishouding gebruikt, of te Merkt gebragt worden.
| |
Manier, om groene Erweten te confyten.
Neemt een aarden Pot, en vervult die half met Water, en half met Wyn-azyn; doet’er de groene Erweten in, en stopt den Pot digt toe. Als gy ze weder uitneemt, om ze te kooken, moet gy ze alvorens met versch Water afspoelen. Zy moeten geplukt worden, als ze hare volkome rypheid hebben, dat is, als de bast begint zwart te worden; en als gy ze bolstert, moet gy’er te gelyk het vlies, daar ze in beslooten zyn, afnemen.
| |
Ragoût van Erweten.
Om’er een Ragoût van te maken, neemt men ze met de schillen, legt ze met Booter of Spek in een Stoofpan; of men laat ze in een weinig Water kooken; men maakt ze toe met Zout, Peper, Peterzelie en gehakt Huislook; daarna, als alles genoeg gekookt is, maakt men de Zaus gebonden met een weinig Room van Melk, en discht ze dus op.
Men maakt ze ook toe, gelyk wy boven gezegt hebben, dat Aspergies worden toegemaakt.
esdoorn. By de Latynen Platanus genaamt.
Beschryving. Dit is een Boom, die zeer hoog groeit, ende een menigte takken heeft, De Bladen zyn gelyk die van een Wyngaard, dog dikker en witter van onderen; de steelen zyn lang en rood-agtig. De bloessem is wit, geel en klein. De vrugt is rond, klein en hard, ook rondom wollig. De schors is zeer dik en bleek.
Plaats. Men vind dezen Boom overvloedig in Azie, maar tegenwoordig ook in Italie en elders. Hy bloeit in ’t einde van Maart.
Eigenschappen. De tederste bladen van den Esdoorn in Wyn gekookt, en tot een Pleister-zalf gemaakt, verzagten de Gezwellen. Een afkookzel van de schors is goed voor Tandpyn, als’er de Mond meê gespoelt word. Maar het wollige en stof, dat op de bladeren zit, is schadelyk voor de Lever, als men het inademt; als meê voor de Oogen en Ooren, als het daarop valt.
esschenboom. By de Latynen Fraxinus genaamt.
Beschryving. Deze Boom is groot, regt, en overtogen met een aschgrauwe en gladde bast. Het hout is hard en wit. De bladen zyn gelyk aan die der Lauwrieren, hoewel spitz, ende eenigzins gekartelt. Een der takken schynt een eenig blad te zyn, terwyl telkens twee bladen aan een steel zitten, gelyk aan een Quartelbezië-boom. De vrugt groeit in schillen, en is klein en bitter van smaak, roodagtig en van gedaante gelyk een Amandelkern, of aan een tong van een Vogel, waarom ze ook Ornithoglossum, of Vogeltong genaamt word.
Plaats. Deze Boom groeit op het Gebergte, ende in Bosschen; hy word oud, langs de Rivieren, op Weiden en andere vogtige gronden. Het zaad word ryp in het einde van September.
Eigenschappen. De Esschenboom is en Vyand der Slangen, die derhalven zig nooit onder deszelfs schaduw begeven. Het zap der bladen is een goed tegengift voor den beet van een Slang. Het is een middel voor Waterzugtigen, en doet diegenen, die al te vet zyn, mager worden, als ze het zelve een tydlang gebruiken. Een afkookzel (Decoctum) van de schors is goed voor de Milt, en Leverziekte. Zelfs uit een kopje van Esschenhout te drinken is’er goed voor. De vrugt zynde gedronken geneest de pyn in de Borst.
Het zap der fynste bladen alvorens wel gestampt zynde, is een beproefd middel voor Dieren, die vergift hebben ingezwolgen; en de bladen zelf op een gedeelte, dat door den tand van een Slang is aangeraakt, of van eenig ander gevaarlyk Beest, gelegt zynde, hebben diezelve kragt.
Men verhaalt, dat de Slangen zulk een natuurlyken afkeer van den Esschenboom hebben, dat men niet vere van daar een Vuur aanstekende, en dus de Slang noodzakende, of door het Vuur, of door de schaduw van den Esschenboom te vlugten, dezelve liever het Vuur verkiest.
En men zou schier zeggen, dat tot zekerheid der Menschen voor de fenynige Serpenten, het schynt dat de natuur gewilt heeft, dat de Esschenboom begint te bloeijen, voor al eer de Slangen en andere vergiftige Dieren in de Lentetyd uit hunne hoolen te voorschyn komen; en dat dezelve Boom in de Herfst zyne bladen niet verliest, voor al eer dat ongedierte wederom in zyne holen gekropen is.
| |
Kragten van den Esschenboom.
Men verhaalt zoo vele wonderlyke Kragten van dezen Boom, dat zoo’er de helfte maar waar van was, men zeggen zoude, dat deze Boom alleen een | |
| |
geheele apotheek van Genees-middelen bezat. Een ieder kan’er de proef van nemen.
I. Het hout van den Esschenboom belet, dat een Wonde niet verkankert, maar geneest dezelve zeer snellyk, als men’er iets van in koud Water raspt, en de Wonde met dit Water verscheidemaal ’s daags afwascht.
II. Het heeft die kragt, dat in een tyd van aansteekende Ziekte een lepel vol Zap nugteren gedronken, den Mensch voor Purperkoors, en zelfs voor de Pest bevryd.
III. Heeft iemand Vergift genomen, hy drinke maar een weinig Zap van dezen Boom, zynde een souverain Genees-middel daarvoor.
IV. Het Zap van den Esschenboom heldert het gezigt op, en versterkt het, mits men ’s ogtens en ’s avonds de Oogen met het zelve wascht.
V. Het zelve Zap, ´s ogtens gedronken, geneest de pyn der Lendenen, is Hertsterkende, en verdryft de Dampen.
VI. Het Zap warm in de Ooren gedaan, geneest derzelver Hardhoorigheid, die nog niet veroudert is, nevens de inwendige ongemakken der Ooren.
VII. Het Zap der Esschenboomen ´s morgens gedronken, geneest de Miltzugt, nevens de ongemakken der Long, en Waterzugt; voorts de kwaadaardige Koortzen, Kinderpokjes en Pest.
VIII. Het is een kragtig Genees-middel voor zware Hoofdpyn, als men een linnen, daarin nat gemaakt, voor het Voorhoofd legt, na dat het zap met evenveel Wyn alvorens een weinig is opgekookt.
IX. Een zagt linnen in warm zap van een Esschenboom nat gemaakt, belet dat de Kanker niet voortkruipt, als het daarop gelegt word.
| |
Queekery der Esscheboomen.
Hoewel niemand misschien de moeite zal willen nemen, om Esschenboomen te planten of aan te queeken, is evenwel de kennis daarvan niet onnut; waarom wy’er kortelyk van gewagen zullen. Deze Boom wil liefst een laage en vogtige grond hebben, en komt weeldriger op, als wanneer hy op een hooge grond wierd voortgeteelt.
Deze Boom is van dien aart, dat hy een hooge en fraaje stam maakt, staande of uit de natuur, of door zorge van Menschen op een grond, meest met zyne natuur overeenkomende. Zoo het gebeurt, dat men hem planten wil, moet men een hol maken, dat groot genoeg is, om hem daar in te zetten, na dat de wortelen zagtkens gezuivert en uitgespreid zyn.
Heeft men weinig agting voor den Esschenboom wegens zyn Hout, met reden schat men hem hoog wegens deszelfs kragten, voornamentlyk tegen het vergift der Slangen. Men teelt hem voort uit zyne Wortelen, en Waterlooten, die behendig van den tronk moeten gesneden worden.
esschenkruid. In ’t Latyn Fraxinella, en Dictamnum album genaamt.
Beschryving. Het is een Plantgewas, dat ruige en roodagtige steelen maakt, zynde vol merg, en byna twee voet hoog. De bladen staande twee aan twee aan de eene zyde in de lengte, eindigen met maar een enkel blad. Zy zyn gelyk aan die van de Esschenboom, dog kleiner; waarvan dit Plantgewas den naam van Fraxinella ontfangen heeft. De bloessem, groeijende op de toppen der steelen, heeft de gedaante van Aairen, en bestaat uit vyf bladen, zynde wit van kleur, trekkende eenigzins naar Purper. De Wortel is lang, en van een sterke reuk, en eenigzins bitter van smaak. Men kiest de versche, zynde overal wit, zuiver en sterk.
Plaats. Dit Plantgewas groeit in Bosschen, voornamentlyk in warme Landen, gelyk in Languedoc, Provence, en Italie.
Eigenschappen. De Wortel van Esschenkruid is Hertsterkend, openend, een tegengift, en doodt de Wormen. Men gebruikt ze tegen de Pest en Vallende Ziekte. Zy versterkt de Maag, en is een goed middel voor Aamborstigheid. Het Water van de bloessem door de Neus opgesnoven is een goed middel voor verouderde Hoofdpyn, uit Koude ontstaande.
essentie. Dit is een Scheikundig woord, waardoor te kennen gegeven worden de fynste deelen van deze of gene stoffe, van welke men een Extract of Uittrekzel maakt. Men haalt de Essentie uit Bloemen, Vrugten, Speceryen.
Essentie van Caneel of Kruidnagelen. Neemt een halve once Kruidnagelen, een once Caneel, een vingergreep Foeli, en twee stokken van lange Peper, een kleine vingergreep Coriander, in een linnen doekje genaait. Dit zamen verbryzelt zynde moet op een halve of anderhalve pint Brandewyn in een Flesche gezet, en wel toegestopt worpen; dog zoo het in de Zomer is, moet daartoe een aarde Pot worden genomen, in heeten Asch rondom, en zes Weken of twee Manden lang in ´t heetste van den Zonneschyn gezet; dog ’s nagts in een warme Stoof of Pan met Vuur, om heet te blyven. Maar wilt gy ’s winters deze Essentie maken, moet gy de Flesch in een bak of ton in heete Mist zetten, en ze daar insgelyks zes Weken of twee Maanden laten. Maar ingeval gy de Essentie van Caneel of van Kruidnagelen in´t byzonder wilt maken, doet ook alzoo, en neemt’er naar proportie Brandewyn toe.
| |
Essentie van Americaansch Zulpher, (Sulphur Solare genaamt) zynde een algemeen Genees-middel voor kwaadaardige Koortzen, en andere Ziekten, hier beneden genoemt.
De ondervinding en in Steden, en ten platten Lande getuigt overvloedig de nuttigheid van dit middel omtrent Menschen van allerlei ouderdom, en beide Sexen.
Men noemt het Essentie van Sulphur Solare wegens de overeenkomste met het zoogenaamde Aurum potabile, of Tinctuur van Goud, als zynde van dezelve kleur, en byna van dezelve uitwerking. Men haalt deze Essentie uit Yzer, Tin, Kooper, of, gelyk de Scheikundigen spreken, uit Mars, Jupiter, en Venus, welke alle een Sulphur Solare hebben, en iets gemeen met de Zon, dat is, Goud. | |
| |
De Zonne des Hemels, zynde in ’t midden der Planeeten, deelt hen allen van zyne Straalen mede; dus deelt het Goud, zynde de Zon der Aarde onder de zeven Metallen, hen van zyne hoedanigheden mede.
Operatie. Neemt stukken Yzer tot een half pond, by voorbeeld, Spykers, of Staale punten, zoo gy liever wilt, werpt het zamen in een Smeltkroes, en zet dien in een Stook-oven, na dat gy de Smeltkroes wel toegeslooten hebt, vervult den Oven met Koolen, en stookt hem zoo sterk, dat de spykers gloeijen; neemt vervolgens een half pond gepulverizeerde Antimonie, en mengt die met even zoo veel Tartarus of Wynsteen, en even zoo veel Zalpeter, grof gepulverizeerd, nevens een weinig houtskoolen gestampt; maakt’er zeven of agt pakjes van, in Papier gerolt, en werpt die in de Smeltkroes; dekt ze aanstonts met een Tegel toe, om de Detonatie of ontploffing te laten geschieden; werpt’er vervolgens alle andere pakjes in, en doet op dezelve wyze. Dit gedaan zynde doet wederom Koolen in den Oven, hebbende alvorens uw Smeltkroes wel toegeslooten, en stookt drie quartier langs een goed Vuur. Haalt daarna de Smeltkroes met een tang uit het Vuur, slaat’er zagtkens op, ten einde al dat zwaar is, op de grond valle; en laat het dus staan, om koud te worden.
Koud geworden zynde, breekt de Smeltkroes in stukken, om het schuim van het gene op de grond zit aftezonderen. Gy zult’er boven op een fraaie Steen vinden, by de Scheikundigen Regulus Martis genaamt. Vervolgens moet gy een Regulus Veneris of van Kooper maken, op dezelve wyze, als de Regulus Martis, of Koningsteen van Yzer, gemaakt is.
Daarna moet gy de Regulus Martis pulverizeeren, en’er een vierde van de Regulus Veneris onder mengen, nevens een vierde Tin; en laat dit zamen met vier maal zoo veel Zalpeter gepulverizeerd worden. Dit zamen gemengt zynde, werpt het in een roode Smeltkroes in den Oven, maar allengskens; laat het vier uuren lang wel branden, zoo dat alles tot schuim word. Uit de Smeltkroes in een vyzel gegoten zynde, moet het op staande voet gestampt worden, zoo dra het gestremt is, en vervolgens in een omgedraaide Kolf gestort, ten einde zig’er de lugt niet in mengt; doet’er zoo veel Brandewyn boven op, dat dezelve drie vinger breed daar boven dryft. Eindelyk begint de Digerering boven den Athanor of Scheikundige Oven, genaamt Luye Hendrik, of op heet Zand. De omgedraaide Kolf met kurk toegestopt, als mede met ongeleschten Kalk en Eywit, voorts met een stuk van een Blaas of Leêr daarboven digt opgebonden, zal de Brandewyn deze dierbaare Tinctuur voortbrengen.
NB. De omgedraaide Kolf moet van tyd tot tyd omgeschud worden, ten einde de Tinctuur los te maken.
Na dat uw Brandewyn met de Tinctuur behoorlyk vervult is, moet hy uit de omgedraaide Kolf genomen worden, om hem in een Vlesch te doen, en die digt toestoppen, en’er wederom nieuwe Brandewyn opstorten, om’er alles, wat mogelyk is, uit te trekken. Heeft men een Tinctuur van Goud, moet men ze daarby voegen, en het Genees-middel zal zyne uiterste volkomenheid erlangen.
| |
Van de voornaamste Kragten en de Dosis dezer Essentie.
Voor Purperkoortzen en andere kwaadaartige Koortzen is de Dosis een halve lepel vol, dog telkens in Wyn genomen; hoewel ze ook in Vleesch-nat genomen hare kragt behoud, als mede in Gersten-water, of enkel Water, dog niet zoo volmaakt of snel. Deze Essentie lyd niet, dat’er het minste vergift in ons Ligchaam blyft; zy maakt een scheiding tusschen de deelen, die van dezelve, en van een verscheiden aart zyn; en herstelt den Mensch tot een volmaakte gezondheid.
Zy vernieuwt de natuurlyke warmte by bejaarde Menschen, en versterkt ze. Tot dien einde kan men’er eens of tweemaal ’s Weeks van nemen. De gewoone Dosis is een vierde deel van een lepel vol telkens.
Zelfs diegenen, die een volmaakte Gezondheid genieten, dog zoo, dat ze eenige loomheid of vermoeitheid gevoelen, konnen’er een gelyke Dosis van nemen, om dus alle ongemakken, die hen zouden konnen overkomen, te verhoeden.
Diegenen, welke oprispingen der Maag zyn onderworpen, of de Spyze niet naar behoren konnen verduwen, konnen het gemelde middel insgelyks gebruiken.
Kinderen, die de Kinderpokjes of Mazelen hebben, moeten drie dagen agter een in twee lepelen Wyn een gelyke Dosis innemen.
Vrouwen, die in den Arbeid zyn, moeten’er een halve lepel vol in drie lepelen Wyn nemen, om het bevallen gemakkelyk te maken. Zoo zy’er geduurende haar Zwanger zyn van nemen, heeft het een wonderlyke kragt. Tot dien einde konnen ze telkens om de veertien dagen de gewoone Dosis daarvan nemen.
Voor het Pleuris eerst beginnende of reets in zyn kragt zynde neemt men een halve lepel vol met een half glas Wyn. De Zieke moet warm te bed gehouden worden, en gezweet hebbende met versch Linnen worden verschooont. Dit moet drie of viermaal om de drie uuren geschieden, gevende den Lyder by elke tusschen-poozen Vleeschnat zonder vet te drinken.
Voor Beroertheid of Vallende Ziekte moet men op staande voet een lepeltje vol geven; gelyk ook voor Flauwte.
Essentie word ook genoemt een zeker geprepareerde Olie om Linnen en het Haair te perfumeeren.
Gemeene Olien zyn die van Olyven en zoete Amandelen; maar die men Essentie noemt, is geperst uit Ben, zynde een zoort van Hazelnoot. Ook trekt men Essentie uit Oranje-bloessem, Cedra of Bergamot, Citroenen, Tuberose, Narcissen, Jasmyn-bloemen, en Roozen van een Muskus reuk.
| |
| |
| |
Manier, om Essentien van Bloemen te maken.
Neemt een houte bak, inwendig met blik beslagen, ten einde het Hout geen reuk aan de Bloemen mede deelt, nog de Essentie, die’er uit zoude konnen druipen, intrekt. Maakt raamtjes, die gemakkelyk op de grond van den bak konnen gelegt worden. Het hout moet twee duim dik zyn, en rondom met spelden besteeken. Aan elk dezer raamen moet een Kattoen worden vastgemaakt, zynde alvorens wel door Loog gehaalt, in helder Water overgewasschen en gedroogt.
Na dat het Kattoen met den Olie van Ben wel doorgetrokken is, moet het eenigzins uitgeperst worden, ten einde geen druppel daaruit loope; spant het vervolgens over de raamen, en maakt het aan de spelden of haaken vast.
Legt een raam op de grond van den bak, en strooit over het Kattoen Bloemen, uit welke gy de Essentie wilt trekken. Legt op deze raam wederom een andere, en bestrooit dien wederom met Bloemen. Gaat dus voort, tot dat de bak vol is. Ieder raam twee duim dik zynde zullen de Bloemen niet gedrukt worden, maar onder en boven tusschen het Kattoen beslooten zyn.
De Bloemen dus in den bak zynde geschikt, moet gy ze twaalf uuren lang dus laten staan, en ze alsdan ververschen, dat is, die gy’er ’s morgens hebt gestrooit, ’s avonds wech nemen, en die gy’er ’s avonds gestrooit hebt, ’s morgens wederom wech nemen. Doet dit eenige dagen agter elkander.
Als u dunkt, dat de reuk sterk genoeg is, moet gy het Kattoen van de raamen nemen, en viermaal dubbeld vouwen, daarna zamen rollen, met Bindgaren verscheide maalen ombinden, om te beletten, dat’er geen Olie uit trekt; en perst’er alsdan den Olie uit.
De Pers moet met blik zyn beslagen, op dat’er geen Olie in’t hout trekke. Zet’er schoone vaten onder, om de Essentie op te vangen, en doet ze vervolgens in glaze Vlesschen, om ze te bewaren.
Men kan geene Essentie dan van eenderlei Bloemen teffens trekken, om dat anderzins de geur van de eene de andere zou bederven. Om dezelve reden moeten de Kattoene raamen, die tot de eene zoort van Bloemen gebruikt zyn, naderhand tot geen andere gebruikt worden.
| |
Manier, om Essentie van Cedra trekken.
Deze Essentie moet getrokken worden van Citroenen, die op een Bergamot-peer zyn geënt. Snydt de fyne schil dezer Citroenen klein; en drukt ze met den Duim in een Vlesch, waarvan de opening ruim genoeg is, om ze met den duim vol te perssen.
| |
Essentie van kleine Oranjen word dus gemaakt.
Doet zoo veel kleine en onrype Oranjen, als gy wilt, in een Kolf of Koelvat; en vangt het gedistilleerde in een vlesch met een langen hals. Als dit vogt wechgezet word, zal’er de Essentie boven dryven.
Hoe men ze daarvan moet ligten, ziet op het Artykel van destilleeren. Bewaart ze in wel toegestopte vleschen.
etterborst. Daar zyn tweederlei zoorten van een Etterborst. De eerste is een Etter, loopende uit een verzweering, beneden in de Borst opgeborsten, volgende of op een zinkinge, of op een ontsteking der Keel of der Long, of op een Pleuris, of op een Teering, of op het bloeden van eenige Ader, welk Bloed bedorven is.
Het tweede zoort ontstaat of door een scherp en ziltig Slym, vallende op de Borst, en aldaar een verettering veroorzakende, het zy door een Slag, het zy door een Stoot.
Men ontdekt aanstonts, dat iemand van dit ongemak is aangetast, door een droogen Hoest, of door een wateragtig uitspuwen met Etter gemengt, het welk zig allengskens vermerderende, eindelyk tot een uitteerende Koorts overslaat. De Palmen der hand, en de Voetzoolen zyn heet en droog; de Ademtogt is benauwt; de Wangen rood; men is ongerust en verdrietig, als men ontwaakt; en men gaat veel eer op de zieke, als op de gezonde Zyde leggen.
Ingeval diegenen, die van een Etterborst aangetast worden, met graag te eten, gemakkelyk het genuttigde verduwen, een ruime Ademtogt hebben, hunne kleur en slaan van de Pols weinig verandering te kennen geeft, dan is’er alle hope voor hen; zoo het tegendeel bevonden word, is het zorgelyk.
Een Etterborst ontstaande uit een ontsteking of verettering der Long, word zelden genezen; en is gevaarlyker by bejaarde, als by jonge Lieden.
| |
Genees-middelen voor een Etterborst.
Daar zyn tweederlei wyzen, om een Etterborst te genezen. De eerste is, dat men poogt den Etter te loozen, of door den Mond, of door het Wateren.
De tweede is, dat men tusschen de vyfde en zesde Rib een opening maakt, en’er niet meer Etter uit laat loopen, als naar proportie.
Om den Etter door het Wateren te loozen, moet men Gersten-water gebruiken, met Venkel-wortelen, Aspergies- en Peterzelie-wortelen, zamen op twee pinten Water, een vierendeel ponds witten Honing daaronder gemengt.
I. Kookt het Kruid Polytrichum of Vrouwenhaair, wortelen van Venkel en Peterzelie. Dit moet gedronken worden in een weinig witte Wyn, of met een weinig Zuiker; of men drinkt tusschen de maaltyd een Afkookzel van Schorfdkruid, en zomwylen een poeijer daarvan. Men doet’er twintig grein van in een Ey, en slikt het op, of men neemt even veel poeijer van Klissebladen in een of andere Confituuren, of Siroopen. Met dezelve Dosis gaat men eenige dagen lang ’s morgens en ’s avonds voort.
II. Om gemakkelyk door het spuwen uit te werpen, neemt men vier oncen versche Booter; een once witten Honing; even veel Zuiker; een halve once gepelde Amandelkernen; mengt dit onder | |
| |
malkander, en geeft’er den Lyder ter grootte van een Muskate-noot van in Vleeschnat.
III. Neemt twee oncen kernen van Pynappel-nooten; evenveel zoete Amandelen; geroost Lyn-zaad; Linzen-meel; Razynen, daar de korlen zyn uitgenomen; Zoethout; van elks een halve once; een once Dadels; twee drachmen bittere Amandelen. Stampt het zamen, en mengt het met een half pond Honing, en even veel Zuiker, in een marmere Vyzel; en geeft het den Lyder onder Vleeschnat te nuttigen. De Dosis is gelyk een Noote-muskaat.
IV. Neemt gepulverizeerde Vosse-long, zap van Zoethout, gepulverizeerde Venkel, en Conserf van Herba Capillaris of Vrouwenhaair, van elks een halve once; Roozen-honing, of Siroop van Myrrhe. Maakt het zamen gelyk als tot een Liqueur, en geeft’er den Lyder by tusschen-poozen van; en vervolgt het veertien dagen of drie weken om den anderen dag te doen.
V. De Wol van een Haas verbrand, en den rook ingezogen, is ook een goed middel; of neemt Storax, Terpentyn, Sandarac en Mastik, van elks een halve once; mengt het zamen, en maakt’er koekjes van, en laat’er den rook van door een Tregter in uwen Mond en Keel gaan.
Een dagelyks Huismiddel bestaat in Kalfsvleesch, Hoenderen, Patryzen, versche Eyeren, waarvan de Sauze toegemaakt is met Thym, Yzop of Peterzelie-wortelen, of wortelen van Aspergies, met een weinig Zaffraan en Wikken.
De Drank moet gemaakt worden van Gerst, Zemelen of Haver.
ettergezwel. Of Aposteunie is een Zwelling van een Ligchaams-deel door een Verzweering ontstaande, dog in staat om ontlost te worden.
| |
Middel voor een Ettergezwel.
Zoo iemand een Ettergezwel aan zyn Lyf heeft, zonder dat de Heelmeester een opening maakt, moet men nemen vier oncen Wondkruid, en het zelve op een kan Wyn zetten, dog hoe ouder de Wyn is, hoe hy beter is. Laat het dus agtien uuren lang staan; geeft’er vervolgens den Lyder ’s morgens ten zeven uuren een glas van te drinken, ende een uur daarna wederom een glas. Doet ’s anderen daags insgelyks; dagelyks een uur daarna eenig Vleeschnat. Gaat dus veertien dagen lang voort, ten zy het Ettergezwel voor dien tyd verdreven is. Gy zult na den eersten dag reets merken, uit den Stoelgang van den Lyder, of het Ettergezwel reets geborsten is.
everwortel. Beschryving. De Bladeren, groeijende uit de Wortelen, zyn bleekgroen, leggende op de Aarde in ’t rond, en hebbende rondom scherpe punten. In ’t midden der bladen vertoont zig een ronde Knop op de Wortelen, zonder steel, en stekelig, bezet met en witte en purpurverwige bladen en bloessem. Op deze bloessem volgen Zaaden, elk met een menigte witte erretjes, in de gedaante van borstelen verzelt.
Plaats. Dit Plantgewas groeit op de Gebergten, by voorbeeld, het Alpisch en Pyreneïsch Gebergte. Men teelt het ook in de Hoven, alwaar het een drooge, steenagtige en op de Zon gelege grond vereischt.
Eigenschappen. De Landlieden eten de Everwortel, terwyl ze jong en teder is. In de Geneeskunde word de Wortel in de Lente gedroogt, en gepulverizeert. De Dosis is het gewigt van een Ryxdaler. Het is een zonderling Genees-middel voor de Pest, en Flauwte, opstopping van Water, pyn in de Lendenen, en Stuipen. In Azyn afgeweikt, en uitwendig gebruikt geneest het de Jigt.
Daar is nog een ander zoort van Everwortel, wiens bol zoo groot niet is, groeijende op den top van een steel, die omtrent een voet hoog is.
Men heeft dit Plantgewas Carlina of Carolina genaamt, om dat men onder de Regering van Carel de Groote deszelfs kragt tegen de Pest ontdekt heeft.
eupatorium. Zie boelkenskruid.
eyeren. Dit zyn de bekende eenigzins langwerpig ronde vaten, die in de Ligchamen van de Wyfkens der Vogelen, Visschen, en zommige tweeslagtige Dieren, die in ’t Water en te Land konnen leven, als Slangen, Hagedissen, Kreeften enz. groeijen, en waarin de oorspronkelyke stoffe van een kleine Vrugt of Dier, zynde van dezelve zoort, opgeslooten en verborgen is. De Eyeren der Visschen worden anderzins de Kuit genaamt. De Eyeren der Vogelen, onder welke alle tamme en wilde Vogelen begrepen worden, bestaan uit een nog in Moeders Ligchaam hard wordende schaale, (van kleur, volgens de hoogste Wysheid des Scheppers, met de eigenschappen der Dieren overeenkomende, en wit, grauw, roodagtig, groenagtig, of gesprikkelt) vliesje, Eywit en doojer; welke laatste zomwylen dubbeld is. Het wit dient den Kieken tot voedzel, terwyl ze allengskens groeijen; dus binnen het Ey eenigzins sterker geworden zynde verstrekt hen de Doojer tot Zog.
Maar het oorspronkelyk beginzel van het Kieken is eigentlyk gelegen in het zuiver en doorzigtig deel van het Eywit, in de gedaante van een klein blaasje, by zommigen het Oog genaamt.
Daar worden ook wel Eyeren van de Hennen gelegt, zonder dat ze van een Haan getreken zyn; dog deze worden Wind-Eyeren genaamt; en zyn onbekwaam, om uitgebroeit te worden. Hiervan hebben zommigen dwaaslyk gelooft, dat ze van Haanen gelegt worden.
Boven dien hebben zommigen van de Eigenschappen der Eyeren nog willen aanmerken, dat uit de lange en spitze Eyeren Haantjes, maar uit de ronde Hennetjes gebroeit worden. Voorts, dat diegene Eyeren, die eenigzins bleek geel zyn, wateragtig zyn, en dat men derhalven de witste en kleinste, om te nuttigen verkiezen moet, als zynde de beste en gezondste. En eindelyk, dat in ’t algemeen een versch en goed Ey kan gekent worden, als het | |
| |
in ’t Water zinkt, en niet zwemt; als het tegen ’t Ligt gehouden schoon en helder, maar de Doojer geenzins bleek schynt, en in de hand geschud zynde niet klutst.
Maar aangezien in een welgeschikte Huishouding Eyeren moeten bewaart worden, zoo dra de Hoenderen ophouden te leggen, zoo heeft men ook aangemerkt, wanneer de Eyereu best tot voorraad te bewaren zyn. Daar zyn’er, die alleen die Eyeren bewaren, welke van ’t begin der Maand July tot het begin van September gelegt worden. Deze leggenze in hakzel van Stroo, of in Hooi, of wel in aangenaam Zaagzel van hout, het spitze einde onder, en zoo, dat het eene het andere niet raakt; overstortende de Eyeren insgelyks met Zaagzel; als wanneer ze tot in January of wel langer goed blyven. Anderen maken een deeg uit Asch en Zout-water, slaan dien om de Eyeren, als wanneer ze gezegt worden, een gansch Jaar goed te blyven.
De toebereiding der Spyzen, welke meest uit Eyeren worden gemaakt, zyn voornamentlyk deze navolgende:
| |
Eyeren met Metworsten.
Men snyd versche of gekookte Metworsten, zynde alvorens op den Rooster half gaar gebraden, in schyven, en legt ze in een Pan met gesnerkte Booter. Men klopt in een pint zoete Melk tien of twaalf Eyeren, doet’er een weinig Zout by, en giet ze op de Worst en Booter; roert het wel om en door malkander; en laat het dus behoorlyk zamen bakken. Waarna met het opdischt.
| |
Eyer-Brood.
Neemt Eyeren, en Melk; slaat het wel onder malkanderen; mengt’er gesmolten Reuzel onder, met gist naar behooren; besprenkelt naar proportie met fyn Tarwen-meel, Zout, en kneedt’er een Deeg van; laat die op een warme plaats ryzen; kneed hem andermaal, en laat hem andermaal ryzen. Vervolgens vormt men’er Broodjes van naar welgevallen, en bakt ze vervolgens.
| |
Eyeren in Booter.
Snerkt Booter in een Pan, en slaat’er Eyeren in; laat ze gaan worden. Opgedischt zynde hout men’er een gloeyende yzere Spatel boven, en dus maakt men ze boven ook gaar, en besprenkelt ze met zout.
| |
Eyer-Melk.
Deze word zoo wel van Ey-wit, als van Dooiren gemaakt. Dus neemt men by voorbeeld het wit van twaalf tot zestien Eyeren; of tot twintig Dooiren, en roert ze in een Pot om; men zet een Kan zoete Melk te Vuur, en laat ze kooken; men voegr by de Eyeren een vierendeel pond Zuiker nevens eenig Roozen-water; daarna stort men de gekookte Melk ook daarop; men roert het zonder ophouden, om niet te schiften, en nogtans dik te worden. Tot dien einde druppelt men’er een weinig koud Water in. Eindelyk slaat men het zamen door een Vergiet-test, en laat het in een Schootel lopen. Ingeval’er eenige blaasjes opkomen, steekt men dezelve met een spelde door, en maakt het voorts met een Mes of Spatel gansch gelyk. By het opdisschen kan het naar welgevallen verciert worden.
| |
Gestoofde Eyeren.
Men schilt, by voorbeeld, twaalf gekookte Eyeren, en werpt ze in koud Water. Daarna snydt men ze in schyven, wanneer ze behoorlyk in een Schootel gelegt, met een weinig Gember en Peper bestrooit, en met eenige klompjes Booter zoo lang op gloeijende Koolen gezet worden, tot dat de Booter gesmolten is. Ondertusschen worden ook drie Eyer-dooiren met zoo veel Meel, als men met het punt van een Mes vatten kan, geklutst, en daarby half Edik en half Water gedaan, zoo veel Sauze men nodig oordeelt; deze word gezouten, en’er een weinig Booter by gedaan, en zoo lang op heete Koolen omgeroert, tot dat ze dik is geworden. Deze Sauze word over de Eyeren gestort, die men wel laat doortrekken; en opgedischt zynde sproeit men’er nog een weinig Booter over.
| |
Gebakke Eyeren.
Men maakt eenig Smout of Reuzel in een Pan heet; men slaat een Ey in een Schaal, en bestrooit het met een weinig Zout en Meel; men zet het in den heeten Reuzel, en bakt het daarin. Hiermede gaat men voort, tot dat’er Eyeren genoeg zyn, om tot Spinagie, Kool, en andere groene Kruiden te eten.
Of men kookt Eyeren hard, schilt ze, en snydt ze door, neemt’er de Dooiren uit, die klein gehakt worden. Hierin doet men in Melk geweikt, en wederom uitgeperst fyn Wittebrood, Krenten, Foeli, een weinig Room en Booter; men roert het zamen in een Stoofpan op ’t Vuur, gelyk geroerde Eyeren: na dat’er alvorens nog een paar Eyeren zyn bygeslagen. Ten einde ze nu in de hitte niet al te hard en dik worden, doet men ze in een Schootel, rondom welke alvorens een krans van Deeg is gemaakt; men giet’er een weinig Room en Booter op, zet ze in den Bakoven, en laat ze boven bruin bakken. Eindelyk maakt men’er een behoorlyke Sauze over, en strooit’er Krenten en Kaneel om.
| |
Geroerde Eyeren.
Zet Booter op ’t Vuur, en slaat, eer ze smelt, Eyer in een Pot, roert ze wel, en stort ze dus by de Booter; roert ze met elkander zoo lang op ’t Vuur tot dat ze dik en klonterig schynen te zyn; zout ze, en strooit’er wat Foeli over. Zommigen doen aanstonts in de Booter drie tot vyf geweikte, en dus klein gehakte Sardellen, of Honing-water, of ook wel hommetjes van Haringen. Anderen | |
| |
hebben een gebrade Kalfsnier by der hand, die ze onder de Eyeren mengen, doende voorts als boven gezegt is. By het opdisschen plegen zommigen gerooste sneedjes Wittebrood daaronder te leggen, zynde alvorens in Smout afgeweikt.
| |
Gekookte Eyeren.
Deze zyn tweederlei, namentlyk hard en zagt gekookte. Deze laatstgemelde zyn de gezondste, in ’t byzonder, als men de middelmaate treffen kan. Men oordeelt, dat het best is, de Eyeren aanstonts in ’t Water te leggen, en zoo dra het staat de kooken, ze wederom daaruit te nemen.
Tot harde Eyeren nemen zommigen sterke Pekel, en laten ze, alvorens eenigzins geknakt, eenige uuren lang daarin leggen; wanneer ze naar ’t Zout smaken.
Zommigen hebben de gewoonte, de harde Eyeren te verwen, en ze dus met sterk Water te beschryven en te beschilderen. Zy kooken ze in Water, Bier of Azyn, waarin alvorens gestooten Aluin was gesmolten, en de Verwe uit een zekere stoffe getrokken; dus gebruiken ze tot de geele kleur de buitenste schillen van Uyen; tot roode splinters van Brazilien-hout; dog deze Verwe met een weinig Loog mengende, maakt het een Violet-kleur, enz.
| |
Groene Eyeren.
Men hakt alvorens Peterzelie klein, men snerkt ze in Booter, en doet ze in een Schootel. Vervolgens maakt men onder en boven in de Eyeren gaten, en men blaast het gene daarin is, uit, en by de Peterzelie; daarna voegt men’er by in Melk geweikte en wederom uitgeperste sneedjes Wittebrood, Krenten, Foeli, met Zaffraan en Zout; men roert alles door malkander, en vervult’er de Eyerschaalen mede; men stopt de gaten met Deeg toe, druipt’er Booter in; steekt’er houte Pennen door, en braad ze dus aan ’t Vuur. Of men gebruikt dit navolgende Vulzel: Men neemt, gelyk boven, ingeweikte sneedjes Wittebrood, een paar lepel vol goeden dikken Room, gesmolten Booter, Gember, Foeli, Zout, Merg van Runderen, en wel gehakte Peterzelie; dit doet men zamen in de uitgeblaze Eyer-doppen, zynde alvorens wel onder malkander gemengt; men legt de Eyerschaalen, dus opgevult zynde, in kookend Water, en laat ze kooken. Hard genoeg zynde gekookt, worden zy’er weder uitgenomen, en Doppen’er weder af gedaan, en het Vulzel in een Schootel geschikt; men giet’er Vleeschnat op, en bestrooit ze met kruimelen van Wittebrood en Foely; waarna ze op een gloed van Koolen langzamerhand te stooven gezet worden.
| |
Zuure Eyeren.
Men neemt zoo veel Eyeren, als men daartoe nodig heeft; men slaat ze in een Schootel, en stort ze vervolgens in kookende Azyn, en laat ze eenigzins stremmen. Daarna klutst men twee Dooiren in een weinig kouden Edik, en giet den gekookten daarby. Men doet een klomp Booter by den Eyeren, nevens een weinig Zout. Ten laatsten doet men’er ook de geroerde Dooiren by, laat ze eenigzins zamen loopen; discht ze in een Schootel op, en ryft’er Zuiker en witte Peper over.
| |
Eyer-Kaas.
Neemt twee pinten zoete Meelk; roert’er Foely ende een weinig Roozen-water in; slaat’er twaalf Eyeren in, en klutst het wel zamen; zet het in een vertinde Stoofpan op ’t Vuur; roert het geduurig om, dat het niet aanbrande, tot dat het als Kaas zamen loopt; doet het vervolgens in een Vorm, zynde onder hol, om de Wey te doen afloopen; perst het dus in de Vorm, en laat het koud worden. Onderwylen neemt vyf Eyerdooiren; klutst ze in Melk, en zet ze op gloeyende Koolen, onder een geduurig ommeroeren, om ze niet te doen schiften, en doet’er gereven Citroen-schillen en Zuiker by. Als nu dit Kookzel gaar, en de Eyer-kaasjes koud zyn, worden ze uit de Vorm in een Schootel gelegt, men strooit’er Krenten over, doet’er de Sauze by, en bestrooit het een met het ander met Kaneel en gereve Citroen-schillen.
Of, om een Eyer-Kaas te maken, neemt men twintig Eyeren, en Room naar proportie; men mengt het wel door malkander, en roert’er gereven Zuiker in; men zet het op een matig Vuur, onder een geduurig ommeroeren, om het niet te doen aanbakken. Daarna neemt men een half pond goede gepelde Amandelen, stamt ze met Zuiker en Roozen-water gemengt, gansch klein; doet het by de geroerde Eyeren, en mengt het onder malkander. Als het begint te kooken, word het afgenomen, en daar omtrent gedaan, gelyk boven gezegt is.
| |
Eyer-Koeken.
Men roert een lepel vol Meel met een weinig Zout onder geklopte Eyeren; waarby zommigen ook Peterzelie, Aardveil, Bieslook enz. voegen, zynde zamen kort gesneden. Vervolgens zet men een Eyerkoeke-pan met Booter op ’t Vuur, laat dezelve snerken, en doet’er de reets gereed gemaakte Eyeren in, en bakt ze. Onderwylen ligt men den Eyerkoek met een Spatel op, en als ’t nodig is, doet men’er nog Booter onder. Vervolgens keert men hem om, bestrykt de Pan andermaal met Booter, doet’er den Eyerkoek ’t onderste boven wederom in, en laat hem volkomen gaar bakken.
Zomwylen word nog het een en het ander in deze Eyerkoeken gebakken, by voorbeeld, Ham, gerookte Metworst, Bokking enz. Dog dun en langwerpig gesneden; en onmiddelyk na de Eyeren in de Pan gelegt, vooral eer de Koek hard word, en men hem omkeert.
De voornaamste nuttigheid der Eyeren bestaat daarin, dat ze tot het Uitbroeijen en voorttelen | |
| |
der Hoenderen gebruikt worden. Zie daarvan op het Artykel van uytbroeijen.
Het Eywit en Doojer worden ook tot Genezing gebruikt. In ’t byzonder word uit de Doojeren een uitnemende Olie voor de Koude-Brand enz. gemaakt. De Eyerschaalen dienen tot fyn Zand voor de Zandloopers.
Eyndelyk hoe Eyeren zonder Hennen konnen uitgebroeit worden, ziet onder uytbroeijen; en hoe een Oven moet bereid worden, om’er meer dan duizend Eyeren teffens in uittebroeijen, kan op het Artykel van oven gezien worden.
ezel. Dit Dier is al te bekend, dan wat wy’er een Beschryving van behoeven te maken. Men weet, dat het zeer zware Lasten kan dragen; de Distelen bemint, Gras eet, Haver en Zemelen lust; ten laatsten, dat het omtrent dertig Jaren leeft.
| |
Deugden en Eigenschappen van een Ezel.
Het Vleesch van een jongen Ezel is goed om te eten. De Ezelinne-melk is goed voor de Borst, bevogtigende, herstellende en ververschende. Zy is klaarder, ligter, en gemakkelyker te verteren, dan eenige andere Melk; dat mogelyk daar van dan komt, dat ze minder Kaas- en Booteragtige deelen heeft. Zy verzagt de scherpe en zoute Vogten, die op de Borst of andere deelen van ’t Ligchaam vallen. De Jichtige Menschen vinden’er veel baat en verligting by. Ook is ze goed voor de Ziektens der Oogen, die uit scherpigheid ontstaan. Ze verzagt de branding in ’t Wateren. Eindelyk maakt ze vet en loslyvig.
Het Ezelsbloed als een Poeijer ingenomen, doet Zweeten, wegens zyn vlugtig zout; de maat daarvan is een vierendeel loots. Het Vet heeft een ontbindende kragt. De Pis is goed tegens de Schorftheid, Voeteuvel, Beroerte, en Nieren-ziektens. Men gebruikt het van buiten. De Drek of Mist dient, om ’t Bloed te stelpen.
’t Hoorn der Klauw van een Ezelsvoet heeft veel vlugtig Zout by zig, waarom het goed is voor de ziektens der Herssenen; gelyk de Vallende Ziekte. Men neemt’er een Scrupel tot een vierendeel loots van in.
|
|