Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] De druiloor. frits. ‘Hoe staat toch die Albert in zoon' slechten reuk?’ leendert. ‘Als Meester er bij is, dan houdt hij zich leuk, Dan kijkt hij maar voor zich, of gluipt om zich heen. De stille bedaardheid, de braafheid alleen! Maar, als die weêr weg is, wat heeft hij een praat! Dan ziet men hem vechten en schreeuwen langs straat.’ frits. ‘Nu weet ik, waarom men dien Albert zoo ducht, Geen wonder, een druiloor wordt altijd ontvlugt! Ik wacht mij voor 't snaakje, daar 'k hem niet vertrouw.’ leendert. ‘O, jongen! hij heeft ze zoo achter zijn mouw!’ Vorige Volgende