Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Het kleine huismoedertje. 'k Houd zoo veel van Moetjelief, Nooit hoeft zij te vreezen, Dat ik haar niet tot gerief, Tot gemak zou wezen. 's Morgens neem ik eerst een kom, 'k Wil behulpzaam worden, 'k Wasch voor haar de kopjes om, Of ik droog de borden. Dan de tafel nog geleêgd, 'k Vouw het tafellaken, En de kruimels aangeveegd, Om 't niet vuil te maken. 'k Zet de naaimand op den vloer, 'k Breng haar alles nader. Zij zoomt zakdoeken voor broêr, Ik een das voor vader. [pagina 123] [p. 123] Of ook wel, dat zij begeert 't Breigoed voor de kinderen; Moeder heeft mij al geleerd, Hoe 'k een hiel moet minderen. 'k Moet ook nog van tijd tot tijd 't Kleine broêrtje wiegen. Zij noemt mij haar vlugge meid; 'k Zou ook voor haar vliegen. 'k Zoek zoo doende, 't valt mij ligt, 't Werk met haar te deelen. Neen, die dure kinderpligt Zal mij nooit vervelen. Moeder zegt: ‘Met vlijt en trouw, En geen tijd verknoeijen, Kan er eerst een knappe vrouw Van een meisje groeijen.’ Vorige Volgende