Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Het verloren beursje. 't Arme Saartje vond een beursje, Goed gevuld met zilvergeld: 't Had wel zestien gulden waarde, 't Knipje nog niet meê geteld. ‘Dit was prijs!’ zoo zult ge zeggen, Maar zoo dacht ons Saartje niet. Zij ging vlijtig onderzoeken, Wie het beursje vallen liet. Zij schelt rond aan alle huizen Van de buurt, en vraagt beleefd, Of er een van de bewoners Soms ook iets verloren heeft? En liet zij het hierbij blijven? Neen: dit was haar niet genoeg. Zij loopt naar een modewinkel, Waar zij weêr hetzelfde vroeg. Juist ontvangt men daar een boodschap Van een dame, die niet wist, Of zij 't daar had laten liggen, Maar dat zij haar beursje mist. Aanstonds loopt nu Saar er henen, Want de goede brave meid [pagina 121] [p. 121] Wil verheugd het wedergeven, Helpen uit de onzekerheid. ‘Lieve kind!’ zoo sprak de dame, Toen zij alles had gehoord, ‘Zulke meisjes, die zoo braaf zijn, Help ik gaarne zelve voort. 'k Heb een kindermeisje noodig, En al zijt ge nog wat klein, 'k Heb van u een gunstig denkbeeld, Zoudt ge hier wel willen zijn?’ 't Vrolijk lachje was het antwoord, Door een knikje vergezeld. Toen naar moeder toegevlogen En haar 't blijde nieuws verteld. - Nu deelt Saar in ieders achting, Is bemind door haar mevrouw, En verkreeg dus ruim belooning Voor haar braafheid en haar trouw. Zij zag in 't vervolg van 't leven, Dat, wat ons ontzinke of vall', d' Eerlijkheid het langst zal duren En tot zegen worden zal. 't Is nu zeven jaar geleden, Het bevalt haar op den duur, En, begrijpt eens, lieve meisjes! Zij trekt tachtig gulden huur. Vorige Volgende