Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Tollen-liedje. Draait zoo hard gij kunt, Tollen! op de punt. Huilt uw bromgeluiden. Drijftol! waggel rond, Midden op den grond; Vlieg van noord naar zuiden. Ziet eens, welk een zwier, Nu het goudpapier Op zijn hoofd mag prijken! Of 't een Koning waar, En een Russisch Çaar, Of een Prins moest lijken. Zoo ook, als we in schijn Knappe jongens zijn, Die bewondring wekken; 't Is soms klatergoud, Opgeplakt op hout, Waar we ons mêe bedekken. [pagina 9] [p. 9] Vriendje! niet zoo traag, Of ge krijgt weêr slaag, Dapper op uw schalen. Voelt ge niet de kneep Van het touw der zweep, 'k Zal een dikker halen. Maar pas op, mijn tol! Vlieg niet al te dol, Wil uw vaart wat stuiten; Dans, mijn kameraad! Niet te hoog van straat; Denk aan buurmans ruiten. Soms, zoo wild van aard, Zoeken wij met vaart, Vliegend voort te hollen, Of dat we op de baan Onbeweeglijk staan, Even als die tollen. 'k Zet u op uw plaats, Priktol, met uw taats Van onbuigzaam ijzer. 'k Neem u op mijn hand, En gij houdt er stand, Als een uurwerkwijzer. [pagina 10] [p. 10] Lang wil hij niet staan, Spoedig is 't gedaan, En hij gaat weêr rollen. Ik moet ieder keer Aan het winden weêr Van die luije tollen! Doch, ik zeg het vrij, 't Gaat ook zoo met mij En mijn kleine vrinden, Als, bij weinig spoed, Meester moeite doet Om ons op te winden. Vorige Volgende