Zendstation(1949)–J.B. Charles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Man en paard Prijst Vestdijk, die ons de kentaur hergaf, het edelst dier van deze wereldstallen; het kreeg zijn adem van de hemel en het bloed leverde de aarde, zo is dus voorgoed zijn afstamming het luisterrijkst van alle. Aanziet en hoort de paedagogos. Soms als zich ontvouwt het edel rijpen van de geest jaagt driftig rillen vliegen van de ruige flank; en waait de Muze schone klankjes van haar feest, terstond valt in: de paardemest met warme stank. Terwijl een vuurwerk van esprit ontstoken wordt door deze mond - de menigte ziet met ontzetten de vonken dit vernuft ontspetten - zwiept zijn staart een horzel van de kont. ‘Getweeën één, blijf liever ongescheiden, want gij zijt man en gij zijt paard. Als de ontroering u vervoert, een ogenblik, de tempeldienaar, met stoffer en blik, die kènt dat en schouwt vorsend naar uw staart. [pagina 33] [p. 33] Eens zullen, als het laatste woord weerklonk, uw handen - schoon, symmetrisch dierenpaar, uit romig been gesneden, elk gebaar gedanst gracielijk spel en tegenspel - gevouwen rusten op uw paardevel. En schraapt uw hoef van ongeduld de rotsweg, omdat gij thans uw leven wilt beginnen, stuif dan, mijn zoon, de wagen voor in 't perk, dek merries, en droom van godinnen; zo zij uw werk.’ Cheiron, Prins van twee vaderlanden, bedenk: de hengst hoort onder en de man moet mennen. Kentauren gaan er aan, maar zij zijn echt en niet vals als zij die 't dier niet willen kennen of die in paardestaarten rozen vlechten. Aan de schrijver van Aktaion onder de sterren (In 4, 5 en 6 spreekt Cheiron) Vorige Volgende