gelegenheid van het uitdelen van de prijzen van de Vrije Teekenacademie in Den Haag, van dat jaar, woensdag 2 april: ‘En was ooit een hart geschikt om der Schilderkunst gunst te dragen, 't is het edel hart van den Doorluchtigen, den Weldadigen Willem de Vijfde. Geheel Nederland kent dat hart, daar 't, alleen tot weldoen en vergeven gevormd, niet dan voor ons welzijn ademt, en geene bewegingen kent, dan voor 't algemeene heil.’ Bilderdijk noemt dit van zichzelf ‘geene kunstige redepraal, maar de taal uit een ongeveinsd hart opgeweld.’
Zodanige, voor het gezonde verstand en normale gevoel lasterlijke praatjesmakerij horen wij tegenwoordig niet meer, maar ik wed, dat onze kindskinderen zullen lachen als zij in 't programma van de viering van Expogé's lustrum in 1965, in Den Haag, zullen lezen: ‘Het is geoorloofd de Koningin en de Prins met gejuich te begroeten.’ Laten wij nog vaststellen dat koningin Juliana veel meer onze bewondering waard is dan haar voorvader Willem v, wiens bloed overigens niet meer dan een tweeëndertigste kan uit maken van dat wat in haar aderen vloeit, maar via welke voorvader zij door ons in verband gezien wordt met Willem i, van wiens bloed Willem v op zijn beurt misschien wel een druppel geërfd heeft, maar dan misschien, en heel in de verte. Als er over bloed gesproken moet worden, dan zijn sporen van dat van de Vader des Vaderlands waarschijnlijk alom in Nederland in ruimer mate aanwezig dan in de koninklijke familie.
Om op dat lustrumkongres van de Expogé terug te