| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIII
Als zelfs deze geest geen gemeenschap geeft met nut voor het leven en het sterven, dan staan wij dus alleen. Het enige wat van belang blijft, is, zo goed mogelijk individu te zijn. Denis de Rougemont zegt: het individu is de in stamverband levende mens, die plotseling op eigen verantwoordelijkheid begint na te denken. Bij de Grieken kwamen de eerste mensen voor die zich openlijk op zichzelf stelden. Men beschouwde ze als misdadigers, de woorden zijn oorspronkelijk synoniem. Socrates verlangde in de beste formule die bestaat, van de mens om individu te zijn, namelijk met de eis: ken u zelven, dat wil zeggen, geef u rekenschap van uw individuele bestaan, bindt u los en bevrijdt u van de mythe.
Het mensentype van de romeinse staat is een tot nummer geworden individu, een functionaris. Het Christendom kon de mens zijn individualiteit teruggeven, maar de roomse kerk kende al gauw weer dezelfde barbaarse wijding der collectiviteit als het romeinse bewind en met dezelfde neiging zich desnoods gewelddadig door te zetten. Het verzet hiertegen breekt eerst door in Renaissance en humanisme en dan in de hervorming, maar men kan wel zeggen dat de hervorming van Luther mislukte toen Luther zich vol barbaarse woede en bloeddorst tegen de revolutie keerde die de boeren ontketenden als vrucht van hun nieuwe individualisme. Men leze hierover Thomas Mann in zijn voortreffelijke ‘Deutschland und die Deutschen’. Nadat de boerenopstand van Riemenschneider en de zijnen onder aanmoediging van de grote Hervormer in bloed gesmoord is, kon Duitsland worden wat het werd. Het onderscheid tussen wat God wil en de staat werd niet meer op afdoende wijze
| |
| |
vastgelegd en koningen, keizers en een dictator namen de plaats in van een paus. Alle volgende revoluties mislukken, die van 1813, 1848 en 1918. De nationaal-socialistische revolutie was een ersatz-revolutie, een afleidingsrevolutie met geen ander doel dan een definitiever vestiging van een religieus-historisch, conservatief en aggressief imperialistisch Deutschtum, op eenzelfde wijze waarop, zoals Mann zegt, de New Deal een quasi-socialistische manoeuvre is ter bevestiging van het amerikaanse kapitalisme.
In Goethe's dagen haatte het fatsoenlijke deel der Duitsers de Pruisen die eenheid wilden, als de pest, maar van de pruisische kwam er een duitse eenheid. De Duitsers wilden europese eenheid en hebben die bijna veroverd. Het imperialisme bedient zich overal van de heilsmagie der eenheid en is tegen individualisme gekant. Alleen in een verband kon de één een positie innemen boven een ander. Als iedereen zijn eigen autonome waarde was, zou vergelijking niet mogelijk zijn, vandaar het conservatieve verlangen naar ‘eenheid’. Eenheid geeft macht aan enkelingen, als een ieder zichzelf is heeft niemand macht dan over zichzelf en dat is voor de imperialistische mens te weinig. Maar behalve dat ‘eenheid’ altijd de broedstof voor caesarisme is, betekent het massificatie. Het is een eufemisme voor massificatie. Die later nationaal-socialisten werden hadden allang voordien een hysterisch verlangen naar eenheid. En nog thans: als iemand van ‘schotjesgeest’ schrijft, wees dan op uw hoede. Wij spraken al over allerlei correlaties met fascisme. Welnu, als 5% van het nederlandse volk zwaar fout was in de oorlog, dan was van hen die van ‘schotjesgeest’ spreken, het percentage 15%. Als zo iemand ontroerd werd door ‘Klokke Roelant’, enige spaarcenten had, de neiging bezat om een dubbele naam te kopen en door zijn vader geslagen placht te worden, had hij zelfs 80% kans om nazi en 90% om anti-semiet te worden en om hartstochtelijk naar ‘eenheid’ te verlangen.
Ik doe niets voor die eenheid, integendeel, ik wil mijn schepen links en rechts naast mij verbranden.
Ik ben Nederlander en ik wens mijn Nederlanderschap op te
| |
| |
vatten als een min of meer staatkundige, min of meer geografische, vaag anthropologische bepaaldheid van de normatiek die de mijne reeds afgezien van dat Nederlanderschap is. Ik weet dat ik verantwoordelijkheid draag voor mijn naasten (hoeveel beter, hoeveel existentiëler is dit christelijke woord dan het theoretische ‘medemens’), maar ik weet ook beklemmend goed hoe groot mijn verantwoordelijkheid jegens mijzelf is.
Als men van roomse en van nihilistisch-conservatieve zijde opneming wil van Spanje in de NATO, dan moet ik waarschuwen, dat ik niet meer mee doe, in zoverre mijn Nederlanderschap schors, als dit doorgaat.
Als mej. dr Klompé in een partijraadsvergadering van de KVP verklaart, dat te wensen is dat Spanje in de militaire samenwerking opgenomen wordt, dat de socialisten dit bemoeilijken, omdat dezen, naar zij zegt, hun houding naar gevoelsoverwegingen bepalen, als zij verklaart te menen, dat de opneming van Spanje meer een kwestie van tactiek is dan van principe, dan moet ik getuigen, dat die zg gevoelsoverwegingen ethische werkzaamheid zijn, dat quaesties van principe en tactiek onvergelijkbaar zijn en dat zij haar roomse standpunt met misleidend eufemisme een standpunt van tactiek noemt. Immers, dat het wel een principe maar een rooms principe is, wat achter de tolerantie jegens Spanje staat, het principe dat Spanje met de revolutie van Franco niet gestraft is, maar gezegend.
De schijnheiligheid, als het geen cynisme is, waarmee alom gewetensvragen beantwoord worden, is treffend. Als Indonesiërs vrij willen zijn, gebruiken wij militair geweld. Zodra daarna de Ambonezen vrij en zichzelf willen zijn, gebruiken de Indonesiërs militair geweld. In dat laatste geval honen zij, die vóór dat eerste geweld waren hen, die daartegen protesteerden, omdat dezen dat militaire geweld thans niet veroordelen, maar er zelfs fregatten en uitrusting voor beschikbaar gesteld hebben. In ditzelfde geval roepen zij, die eertijds tegen geweld waren hun tegenstanders van zo pas triomfantelijk toe: moet je ze horen, nou is geweld opeens immoreel, nou moeten die Ambo- | |
| |
nezen opeens wèl vrij! Ik kan niet zeggen wie ik meer veracht, de oude koloniale rentenier of de progressieve journalist, die thans inzake Ambon en Ceram zegt: wij moeten begrip tonen; wij moeten het grote belang voor ogen houden dat wij nog in de Indonesische republiek hebben.
Ik voel mij een met wat ik goede Duitsers en Chinezen en Nederlanders noem. Ik zou haast anti-duits geworden zijn maar mijn individualisme juist deed mij goed inzien dat dat onzin was. Ik ben tegen het duitse hysterische collectief zoals ik tegen elke nationaal-hysterie-op-conservatieve-grondslag ben. Het is de methode van de vijand ons in het collectief te dringen door het alternatief. Ik tekende voor de Derde Weg omdat ik elk alternatief principieel afwijs. Ik ben van mening, dat het alternatief een van de botste trucs van Satan is, die deze voorstelling alleen maar kan blijven hanteren omdat wij zo ongedifferentieerd blijven. Omdat botte slimheden altijd weer eerder blijken op te gaan dan werkelijk geraffineerde. Voor de oorlog was de reclameleus van deze heer uit de hel: ‘Mussert of Moskou’. (De Linie heeft een kop gehad ‘Moskou of Rome’...) In de oorlog werd het ‘Duitsland’ of, in de taal van de vijand, ‘een onder Hitler samengevoegd en rassisch ontluisd Europa, of Rusland!’ Landverrader werd men zeker niet reeds als men, om welke reden dan ook, het Russische communisme afwees of, ongeacht de oorlog, bleef afwijzen, maar wel als men zich het alternatief door de vijand liet opdringen, dat wil dus zeggen, dat men zogenaamd ging kiezen.
De vijandelijke propaganda bediende zich graag van het argument dezer ‘lotsverbondenheid’ als zij de potentiële landverraders zachtkens naar hun keus drong. Ik kan mij niet van het pijnlijke gevoel ontdoen, dat men ook thans bezig is wezenlijke verscheidenheden, als bestaan tussen bijv. strikt-kapitalistische Amerikanen en socialistische Nederlanders, of democratische Amerikanen en conservatieve Nederlanders, te verdoezelen met dit begrip. Daarom is het goed ons de nabije historie te herinneren op dit punt. Van lotsverbondenheid hadden wij beter zelf kunnen spreken, toen zij, die inderdaad voor Moskou
| |
| |
kozen en wij die het alternatief niet erkenden, ons samen tegen de vijand verzetten; lotsverbonden waren Nederland en de USSR sedert Duitsland ook dat land overviel. Want naar de zin van het woord was dat wat bond het lot. Hier het boze lot, hier het feit, dat hetzelfde sinister beiden getroffen had en dezelfde moorddadige vijand de landen was binnengevallen. Maar dit was niet meer dan een verbondenheid ‘over de band’.
Als men van deze lotsverbondenheid méér maken wil, er een ethische opdracht in wil interpreteren, loopt men gevaar ieders afzonderlijke zaak moreel te verzwakken.
Die mij zou willen tegenwerpen, dat wij in de oorlog toch wèl het alternatief ‘Hitler of Roosevelt’ aanvaard hebben, heeft ongelijk. Hij, die de beweegredenen tot in Wereldoorlog II onderzoekt, voor zover zij te onderzoeken zijn, weet dat Amerika meer een oorlog tegen Japan dan tegen Duitsland voerde, of, directer in betrekking tot onze situatie gezien, minder een oorlog tégen onze onderdrukking dan een oorlog vóór eigen belangen. Wij zouden ze schromelijk miskennen, als wij zouden willen beweren, dat de V.S. in het geheel niet door ons lot zouden zijn bewogen in hun strijd. Maar het is kinderachtig om te doen, alsof voor hen ons kwade lot het belangrijkste motief zou zijn geweest. Hun houding na de oorlog doet reeds vermoeden, dat de Amerikanen toch andere zaken op onze vijanden tegen hadden dan wij hadden en helaas grotendeels blijven hebben. Hun afwachtende houding tegenover reeds vóór onze oorlog ondernomen aggressie en aangevangen onderdrukkingen, van het chinese volk, het abessijnse, het spaanse, tsjechische, en poolse, bewijst dat de V.S. (evenmin trouwens als wij) niet zozeer op onrecht reageren als zij ten oorlog gaan. Pas nadat hun vloot was aangevallen door de Japanners, werden zij de bondgenoot van ons en de andere genoemde onderdrukte volken. Wij allen waren van Pearl Harbour af, om het met een term van de landverraders te zeggen, ‘lotsverbonden’.
Een verbondenheid buiten de beginselen om waarvoor men vecht, dat wil zeggen een toevallige historische samenloop, mag beslist de naam van bondgenootschap niet dragen. Als lots- | |
| |
verbondenheid bondgenootschap wil worden, moet er verbondenheid zijn in het allerlaatste strijddoel. Ook al zal in een verbondenheid ‘over de band’ het verzet van de ene lotgenoot effectief kunnen zijn mede ten behoeve van de ander, dit zal nochtans op zichzelf tot niets mogen verbinden. Nu is het een grondzwakheid van de mens om het historische gegeven normatief te willen maken. Bij de primitieven is dat nog duidelijker dan bij ons: heeft een stevige Noordenwind de vijandelijke kano's uiteengeslagen dan legt ons dit in het vervolg eerbied en verplichtingen tegen de Noordenwind op. Het zou te ver voeren als wij trachtten aan te tonen, dat in beginsel dezelfde deferentie aan de historie ons staatkundig en cultureel zwaar belast. Hier worde slechts vastgesteld, dat de politiek meer van de zgn. ‘lotsverbondenheid’ wil maken dan er in gegeven is en er een ethische opdracht in wil interpreteren. Deze interpretatie draagt altijd zichtbaar valsheid in zich en deze valsheid presenteert altijd op den duur haar rekening. Er is een groot aantal Nederlanders, dat de dreigende oorlog alleen maar verdient. Dat zijn zij, die achtereenvolgens in 1939 achter Finland stonden tegen Rusland, in 1941 gaarne een bondgenootschap met hetzelfde Rusland sloten en zich tijdens Stalingrad in de handen wreven en zeiden: ‘Zo gaat het goed, laten onze vijand en onze bondgenoot elkaar maar afslachten!’ De depressie waarin wij thans leven hebben wij goeddeels te wijten aan de valsheid waarmee de politici dachten het lot te benutten door middel van hun fictie van verbondenheid; aan de valse koppels als Ribbentrop-Molotov en Churchill-Stalin.
Het alternatief waar men ons kort na de afgelopen oorlog meteen weer aan wil houden luidt ongeveer: ‘Amerika of Moskou!’ Men zal mij willen tegenwerpen, dat de keus er niet zo zeer een is van voorkeur voor het een of het ander, maar wel bepaald een van voor of tegen één van beide kanten. Men wil dan zeggen, dat met ‘Amerika’ eenvoudig gekenschetst wordt wat zich ‘lotsverbonden’ aan afweerkrachten sterk maakt tegen ‘Moskou’. Ik antwoord daarop, dat ‘Amerika’ in deze opstelling inderdaad slechts een naam is, naar de belangrijkste component
| |
| |
van de huidige anti-krachten, zonder wezenlijke betekenis. Dit doet de mogelijkheid onder ogen zien, dat de naamsverandering van ‘Duitsland’ in ‘Amerika’ ook wel eens niet iets wezenlijks zou kunnen hebben. Maar deze mogelijkheid te onderkennen is nu juist zo alarmerend! Het maakt het noodzakelijk vóór alles te gaan onderscheiden wat in het nieuwe alternatief eigenlijk tegenover elkaar staat. Dat is, naar de eenvoudigste voorstellingen te onzent, enerzijds de dreiging van een russisch totalitair wereldregiem, en aan de andere kant de afweer die zich daartegen verzamelt.
Deze opvatting is echter tendentieus. Men kan er van russische zijde met recht tegen aanvoeren, dat genoemde dreiging niet primair geacht mag worden. Dat de beweging der Sowjets namelijk niet een initiatief is, hetwelk verzet oproept, doch van oorsprong zelf een verzetsvorm. Waartegen? Tegen: de kapitalistische, imperialistische, kolonialistische wereld, waarin het belang van de ene mens boven dat van de andere staat, waarin ook de godsdienst en het ras van de heersende groepen superieur en die van de overheerste inferieur geacht worden.
Daar staat dus tegenover het socialisme, het geloof in gelijke menselijke waardigheid van alle individuen, de strijd voor een internationaal, gerechtig, gemenebest.
Wellicht mag ook deze opstelling naïef genoemd worden. Nadat namelijk een strijd begonnen is, zullen beide partijen weer andere eigenschappen, voor een deel die van elkaar, hebben aangenomen. De kapitalisten, nog expansief toen zij de buit binnenhaalden, werden, toen zij voor zelfbehoud moesten vechten ‘reactie’, werden ‘conservatief’, toen de tegenstand kwam en ernstig gemeend bleek. Zij wilden wel consolideren. Nu heeft de consolidatie van hun imperialisme werkelijk wel enige voordelen aan de wereld gegeven; het voornaamste daarvan is de ‘vrede’. Zij stellen het nu, alsof zij deze voordelen moeten verdedigen, ja, dat zij desnoods met oorlog deze vrede moeten redden. In werkelijkheid is hun voornaamste zorg echter, de consolidatie te behoeden om hun bevoorrechte positie in de
| |
| |
wereld niet prijs te geven, en alle goeds, ook alle sociale gerechtigheid, waartoe zij bereid zijn, is slechts offer tot deze consolidatie. De diepste behoefte van het conservatisme is het status quo. Daarom moet het status quo ‘vrede’ genoemd worden. Daarom moet de historie, dat is dus wat thans is, normatief gemaakt worden en verandering gestuit. De psychologie van de conservatief is die van de speler, welke gewonnen heeft en nu niet door wil spelen.
Maar niet alleen de aangevallen orde begint haar aggressiviteit in te tomen, om liever de bereikte expansie te legitimeren, niet alleen werden de empire-builders tot reactionnairen. De socialisten namen op het aanrakingsvlak met de tegenstander ook nieuwe eigenschappen aan. Het is mogelijk, dat socialisme wordt geperverteerd. Het kan zijn, dat bepaalde middelen om een ideaal einddoel te bereiken als daar zijn militaire en totalitaristische, dit ideaal verschoven. Het is waarschijnlijk, dat ook strijders met een expansiviteit-ten-goede een lustvol overwinnen van tegenstand leren kennen, hetwelk demonisch een aggressiviteit zal doen uitbreken, welke in weinig verschilt van die van de imperialisten in een vroegere fase der geschiedenis. Voor de historicus-socioloog die wil onderzoeken welke veranderingen tegenstanders in motief, modus en doeleinden aan elkaar plegen te voltrekken, ligt hier de allerrijkste stof.
Als wij terugkeren tot het eenvoudige alternatief van vandaag de dag, dan vragen wij èn in hoeverre het stalinisme van het socialisme is gaan verschillen èn met welk recht men mag zeggen, dat de westerse verdediging tegen de dreiging geïdentificeerd moet worden met de ‘reactie’.
De eerste vraag wordt door mij aldus beantwoord: het verschil is groot en principieel; anders zou ik wel communist zijn. Ten aanzien van de tweede vraag kan ik niet anders zien dan dat de defensie zich hoe langer hoe meer compromitteert tot reactie. Als internationale tekenen merken wij op de remilitarisatie van West-Duitsland en de hulp tot wederopbouw van de oorlogsindustrie aldaar, terwijl hoe langer hoe meer zeker is, dat het nationaal-socialisme daar niet verslagen is. De situatie is anders
| |
| |
dan na 1918, toen ze militair nog onvoldoende verslagen waren, maar door de knieën hadden gemoeten, omdat het volk in revolutie gekomen was. De geallieerden hebben deze revolutie bedankt voor de overwinning en haar toen gaarne verloochend; rechts en ook het radicaalste rechts is, terwijl de nieuwe duitse democratie als een ontijdig geboren kind afstierf, door conservatief Europa op zijn zachtst begunstigd.
In 1945 zijn ze volkomen verslagen. Wij hebben wat geleerd, zei de engelse kolonel naast mij, toen wij onze eerste bespreking hadden na de bevrijding, they are beaten and they know it, deze keer hebben we het radicaler gedaan. They are beaten and they know it, het waren de woorden waarmee ik van het begin af soms over deze oorlog dacht toen hij nog aan de gang was. Maar deze keer is er geen spoor van revolutie, en is er in wezen geen ommekeer in de harten van de vele verkeerde Duitsers. Was het de eerste jaren nog zo, dat velen het verborgen nazi te zijn geweest, nu, in 1952, is het al weer zo dat men bereid is aan te tonen, dat men het was. De nationaal-socialistische ‘Rijkspartij’ werd bij de eerste verkiezing in Neder-Saksen al weer derde. Deze partij heeft een Reichsfront gevormd, waarvan de leden de taak hebben ‘de orde te bewaren op partijbijeenkomsten’; daartoe zijn zij 6.000 man in tal en in zwarte hemden gestoken... intussen hebben zij zichzelf voorlopig weer ontbonden, omdat dit nog even voorzichtiger is. Remer, de leider van de Reichspartei, beroept zich in alles nog op de eed die hij Hitler heeft gezworen. Hans Giessen, architect in dienst van het britse militaire bestuur te Wupperthal, sticht een nieuw Zwart Front, de ‘Kring van vrienden van Otto Strasser’. In sommige steden is 70% van het overheidspersoneel nazi ‘geweest’. In Frankfort zal een monument worden onthuld ter nagedachtenis van de slachtoffers der nazi's, maar in de nacht daarvoor wordt over het monument heengekalkt ‘Wij zijn er nog, Heil Hitler!’ In dezelfde nacht worden 20 grafstenen op een joods kerkhof omvergeworpen. Nieuwe nazi-partijen rijzen als paddestoelen uit de grond. Alfred Krupp, die veel nederlandse slaven in gebruik had bij zijn oorlogsindustrie, krijgt gratie van de
| |
| |
Amerikanen en wordt met gejuich van Landsberg naar Essen gehaald. Krijgt een vergoeding van ongeveer 350 miljoen gulden voor het verlies van een deel van zijn staal- en smederijbedrijven, de rest wordt hem teruggegeven. Roosevelt beging een misdaad, zeggen oud-Gestapomannen, door ons de oorlog te verklaren in plaats van samen met ons tegen Rusland op te trekken. De Britten moeten, in 1953, zeven nazileiders arresteren en naar Wight overbrengen, die een greep naar de macht voorbereidden. Naumann, de eerste van de zeven, was staatssecretaris van Goebbels, Zimmerman die er ook toe behoorde een oud SS-brigadecommandant, Hasselmeyer theoreticus van de rassenleer en de sterilisatie. Op het joodse kerkhof te Weissensee te Berlijn worden 16 grafstenen omvergeworpen, dat is de derde keer dat in West-Berlijn joodse graven worden geschonden. In Frankrijk worden joodse grafstenen omvergeworpen. Op het joodse kerkhof te München worden drie graven vernield. Clarence Bolds, de amerikaanse commissaris voor Beieren, verklaart dat hij niet te veel nadruk kan leggen op de ernst van het schenden van joodse graven. Later wordt opgegeven, dat van de 500 joodse begraafplaatsen die er nog in Duitsland zijn, sedert 1945 meer dan 200 zijn geschonden. In Hessen overweegt de leiding van de joodse gemeenten om internationalisering van de kerkhoven aan te vragen. In Marktredwitz drongen twee mannen en een vrouw een synagoge binnen, vernielden het kerk-interieur en verscheurden de gebedenboeken. Het ‘Marktredwitzer Tageblatt’ geeft te kennen dat de Joden zelf de eigenlijke schuldigen waren.
Ik geloof dat de zionistenvervolging in het Oosten onwederlegbaar een anti-semietisch karakter gekregen heeft en al acht ik zelf het Zionisme een betreurenswaardig anachronisme, elk spoor van anti-semitisme, waar dan ook, dient te worden aangewezen als levensgevaarlijk voor alles wat goed is. Maar als men mij wil uitnodigen om nu maar onder of zelfs naast de duitse Feldwebels tegen het Oosten te vechten dan schud ik van nee, want dat zou mijn integriteit aantasten en mijn strijd daardoor bij voorbaat verloren doen zijn.
| |
| |
Zeg niet: die duitse grafschenners zijn loslopende vlegels, maar in Praag was het een rechtbank. Drie joodse kooplieden van poolse nationaliteit stonden in 1952 terecht voor een westberlijnse rechtbank. Wat zij misdreven hadden doet er niet toe, maar als strafverzwarende omstandigheid kwam in het vonnis, dat verdachten Polen waren en Joden. En het Ministerie van Financiën te München durfde in 1952 de weduwe van de kolonel Graaf Marogna-Redwitz al mede te delen, dat haar pensioen niet langer zou worden uitbetaald, aangezien haar man wegens hoogverraad ter dood veroordeeld was: wijlen haar man was opgehangen na de mislukte aanslag op Hitler in Juni 1944. En nu is de ex-veldmaarschalk Wilhelm List, die wegens ernstige oorlogsmisdrijven in de Balkan door een Amerikaans militair gerechtshof tot levenslang was veroordeeld, vier jaren na dat vonnis door de Amerikanen weer op vrije voeten gesteld. Dit is maar één voorbeeld uit duizenden van de practijk van het recht.
De vreedzame duitse omwenteling waarop wij hoopten na 1945 zal mee door de invloed hiervan, mee door de geallieerde schuld dus, mislukken. Dat wil zeggen, stellig zullen veel Duitsers zo geschrokken zijn van het Derde Rijk dat zij zich als mens hebben gevonden. Maar de bekering van het schrikbewind van elk Deutschtum van dezen zal, vrees ik, te weinig gewicht in de schaal zijn. De tijd is nabij dat alle nazi-misdadigers ver voor hun eindtermijn uit, ook de levenslangen, ook de van de doodstraf, hoe verdiend ook, begenadigden, weer vrijgelaten worden. Als het zover nog niet is, wanneer deze letters gedrukt zullen zijn. Wie zullen hun plaatsen innemen in de gevangenissen van Duitsland? De waarlijk bekeerden, de waarlijk europese Duitsers, die spijts vele generaties van Feldwebels achter zich nu, na Gefreiter Adolf Hitler, zullen weigeren de landsknechtlaarzen ooit weer aan te trekken en zich te laten drillen door de Feldwebels van nieuwe duitse generale staven.
Zij die dit ongenezen Duitsland beslist willen bezigen voor de westerse verdediging verdedigen niet maar identificeren zich met de reactie. De bemoeiingen in Oost-Azië spreken echter
| |
| |
nog duidelijker taal. Als het verslagen aggressieve monster in zijn nieuwe Grondwet een bepaling wil waarbij elke oorlog voortaan verboden zal zijn, komt Amerika tussenbeide om dat artikel te verbieden. Zijn hele machtige gewicht in de schaal leggend, dicteert Amerika zijn bondgenoten een vredesverdrag, niet om door de aggressor geschonden rechten te herstellen, maar om deze tot militaire wederopstanding bereid te maken en om zijn industrie in eigen oorlogspotentieel te integreren. Op het ogenblik, dat het fascistische Spanje in het atlantische Pact benut zal worden, wordt aan déze kant van de aardbol duidelijk hoe ‘defensie’ zich met ‘reactie’-elementen infecteert, enzovoorts. En nu is één zaak onafwendbaar, nl. dat met de verandering van defensie in reactie de verlegging van het accent van revolutionnair socialisme naar revolutionnaire aggressiviteit gelijke tred zou houden.
Ik wil niet in de eerste plaats zeggen, dat de partijen in het conflict nog dermate aan elkaar veranderen, dat partij kiezen nu betekent verantwoordelijkheid nemen voor de andere kant. Het is een gedachte, die wel tot bijzondere gevolgtrekkingen leidt, maar de bedoeling van mijn betoog was vooreerst, dat van de partijen, die ons in het alternatief worden voorgesteld, de linkse naar onze mening een onaanvaardbare methode wenst om een van oorsprong groot en goed ideaal te verwezenlijken; dat deze methode zelfs corruptie van het goede ideaal kan betekenen. En dat de rechtse positie naar ons geloof abjecte oorsprongen gaat verraden, althans zich met de reactie compromitteert. Zodat wij geen partij kiezen mogen tussen, maar alleen kunnen kiezen tegen, dat is tegen beide tegenstanders.
Men zal hier tegenover trachten vol te houden, dat het onaangenaam kan zijn zich te compromitteren, maar dat men soms van twee kwaden het minst kwade kiezen moet om zich, met behulp daarvan, van het meest kwade te ontdoen, waarna men altijd nog weer de minst kwade bondgenoot onschadelijk maken kan. Daar past allereerst dit pragmatisch antwoord op, dat er zo altijd onvrede overblijft. Want zo men al aan de onschadelijkmaking van deze ‘minst kwade’ toekomt, zal men wederom
| |
| |
een geringer kwaad willen bezigen om te slagen; daarna zou het probleem zich opnieuw voordoen; men zou altijd een residu van kwaad blijven honoreren en de strijd zou eeuwigdurend zijn. Als het nu nog maar zo was, dat dit eeuwige residu in grootte afnam, kon onze zorg betrekkelijk gering zijn, want dan zou de vrede toenemen. De historie leert ons echter wel tot weik een plotselinge reuzengroei een nestje gespaarde boosaardige cellen telkens weer in staat blijkt. De geschiedenis zal dit blijven onderwijzen als wij het alternatief niet opheffen. Zoals wij China tot bondgenoot hadden tegen Japan en na onbeschaamd korte tijd Japan weer als bondgenoot werven tegen China, zullen wij eens opnieuw om China schreeuwen tegen Japan. Enzovoort, enzovoort. Een tweede pragmatisch antwoord is: de Vrede zal moeilijker te verwerven zijn, als men de tegenstander legitimeert in zijn pretenties en hem tot groter strijdlust prikkelt. Hetgeen wij doen door SS-ers naar Korea te sturen en West-Duitsland, zonder de bevolking mee te laten spreken, weer met tank-divisies en een nieuwe Luftwaffe op te knappen.
Het absolute antwoord strekt echter, natuurlijk, veel verder. Het luidt: al zou men menen de oorlog te hebben gewonnen met onjuiste middelen, het zou blijken dat men hem verloren had. Het met een malum morale te bereiken doel kan op zichzelf ethisch acceptabel zijn, maar als het bereikt is, is het bedorven. Want moraal is totalitair. Zij laat niet met zich rekenen. Dit optellen of aftrekken er mee blijft een pretentie als van de Nederlandse politieman uit de bezettingstijd, die 25 Joden voor de gaskamer ophaalde om 30 te kunnen redden en die nu met een hoge borst rondloopt omdat hij een moreel tegoed van 5 Joden heeft. Een ethisch doel kan niet bereikt worden met immorele middelen, want moraal is iets zo subtiel integraals, dat het verdampt is op het ogenblik, dat er ook maar één druppel opportuniteit wordt bijgevoegd. Het diabolische in deze wereld is, dat Satan zich meester maakt van elk malum morale, zodat elke zet die de mens er mee ten goede denkt te doen, een fatale zet wordt.
| |
| |
In de zogenaamde christelijke politieke partijen zal men deze christelijke ethiek verfoeien. Haast niemand zal deze ethiek aanspreken. Maar het doet mij leed, ik kan niets beters vinden. Ik ben geen humanist, want ik geloof niet in de Mens. Ik geloof niet dat vrede op aarde mogelijk is. Enige uitspraken die ik ken van Lenin en Stalin en Mao maken, dat ik er van overtuigd ben, dat hun ‘laatste’ oorlog komen zal, maar omdat ik niet in de Mens geloof, weet ik dat het geen ‘laatste’ oorlog zijn zal en dat er geen Heilstaat na komen zal. Anders dan de optimisten onder de socialisten, die van de Mens uiteindelijk wel een Heilstaat verwachten, ben ik alleen socialist op aandrang van mijn actuele verantwoordelijkheidsgevoel. Wij zouden mijns inziens wat meer kunnen beseffen hoe bijzonder kort wij leven; het zou ons de noodzakelijke overtuiging geven, dat het voornaamste doel van dit leven is om zo fatsoenlijk mogelijk te sterven.
Dat sterven kan vandaag of morgen plaats vinden, en natuurlijk makkelijk in die oorlog. In die oorlog zal ik dan misschien ‘lotsverbonden’ zijn met meneer Lunshof en Franco en met onbekeerde SS-ers. Deze lotsverbondenheid kan mij er nimmer toe brengen mij thans reeds met hen te compromitteren, want dan zou de strijd immers verloren zijn aleer hij was begonnen. Als Nederland zich onthoudt van het stemmen over India's klacht in de Verenigde Naties over Zuid-Afrika's apartheidspolitiek, zal dit ook wel meer een quaestie van tactiek zijn dan van principe - onze emigratiebelangen... - maar op dat ogenblik ben ik, anders dan volgens een staatsrechtelijke definitie misschien, geen Nederlander meer.
Dit moet het einde zijn aan een boek dat niet te voltooien is. Als ik het nog eens overzie, vraag ik mij af of het ook te chaotisch is geworden. Is de gedachtengang niet verduisterd door te veel details en nevenoverwegingen? Maar ik geloof dat dit boek met een glasheldere structuur te veel een bewijs, een oplossing zou zijn geworden en dus een stunt. Er valt niets te bewijzen en er zijn geen oplossingen buiten die tussen de mens en zijn
| |
| |
God. Er is misschien te getuigen. Van onophoudende strijd en toch enige vrede in het hart, van vertwijfeling, maar niettemin een zonderlinge rust; doch een fraaie constructie zal het getuigenis afsmoren. Ik laat het dus zo. Ik heb het spoor terug gevolgd. Het resultaat is voor hem, die gelokt is om het pad na te lezen, misschien een woest patroon van zeer dooreenlopende voetstappen. En als hij de eindpaal heeft bereikt, blijkt de prijs hem, als hij een practische oplossing voor leven en sterven zocht, gering, want de eindpaal heet onmacht. Ik kan hem alleen zeggen dat hij zich òf weerloos kan laten verscheuren òf met een wapen in de hand, maar dat geen enkele redelijkheid zijn keus kan aanwijzen.
Ik heb een geliefde droom, waarin ik christen ben in Nero's circus. Onze kleine groep heeft psalmzingend het schone zand betreden. Daar maken zich de knechten uit de voeten en de hekken naar de onderaardse kooien gaan wijd open. Kom Here Jezus, ja kom haastelijk! roept ons sidderende kleine gezelschap vurig naar de hemel. Er is altijd een presbyter bij met een lange grijze baard en een droevig-schone vrouw. Dan maak ik mij van het groepje los en terwijl ik het zingen staak begeef ik mij naar daar waar is de ingang met de open hekken. Nu haal ik uit de mouw van mijn toga een 11 m.m.-parabellum. De eerste leeuwin die aarzelend naar buiten treedt schiet ik tussen de nog naar het daglicht knipperende ogen en dan de volgende, tot de dieren op zijn. Onder de ogen van het als verlamde amphitheater ga ik nu over het schone zand naar voor de keizerlijke loge, terwijl ik een eihandgranaat te voorschijn haal. Daar zit de potentaat, omringd door zijn maarschalken, kardinaals en admiraals. En altijd word ik wakker van de angst dat de muur net te hoog is en de handgranaat terug zal vallen voor mijn voeten. Ik kies mij dan onmiddellijk een andere droom uit om mij weer te recreëren, want ik heb ze ook wel aangenamer. Maar in deze eerste droom openbaren zich mijn angst, mijn onmacht en mijn onwil.
Verklaar er desnoods schizophrenie uit, slimme lezer, zo gij wilt, maar wat had gij zelf gedaan in mijn geval? En wat gaan wij
| |
| |
nu doen? Wij kunnen ons als vrijwilliger gaan melden bij het leger of de vloot. Ik kende iemand die al 65 was ongeveer en bij drukkersplaten stond en zei: als zij ooit komen en mij dood gaan schieten, zal ik ze aankijken en duidelijk zeggen ‘moordenaar!’ Zij kwamen en ik ben er zeker van dat hij het nog gezegd heeft, H.N. Werkman. Of is het redelijker dat vanwege B. en W. nu reeds aan alle gezinshoofden pistolen worden uitgereikt, opdat ieder ooit zijn eigen strijd kan voeren?
Misschien zullen wij het eenmaal redelijk vinden, wanneer wij allen worden opgeroepen om te verschijnen bij de burgerlijke stand onzer gemeente om te worden doodgeschoten, morgen te beginnen bij hen wier namen aanvangen met de letters A tot en met D, tussen 9 uur des vm. en 5 uur des nm., wie niet komt wordt beboet, de Burgemeester.
Ik zal niet gaan en hij zal de boete moeten komen halen, want ik ben mijn eigen Burgemeester. Ik was een vredelievend mens, maar toen de oorlog kwam heb ik, terecht of ten onrechte, het geweld niet ontweken. Toen onze officieren in vier dagen de veldslagen, waar zij vele generaties lang als voorschot een zeker aanzien op genoten hadden, verloren hadden, hebben wij, individuele burgers, hun strijd vier jaren lang voortgezet, met een honderdvoud van hun verliezen. Toen de regering ons - terecht, natuurlijk! - had achtergelaten onder bezetting van een afschuwelijke vijand, hebben wij ons eigen beleid in handen genomen. Ik laat mij de keuze van mijn vijand en de beslissing omtrent wat mij te doen staat niet meer uit handen nemen.
|
|