Voorwoord bij de zesde druk
Dit is niet precies hetzelfde boek dat tien jaar geleden in de vijfde druk verschenen is. In de eerste plaats vond ik dat ik langzamerhand iets minder diskreet mocht worden: waar in 1968 nog over X of Y gesproken is, noem ik nu namen. En wat die namen betreft, deze druk gaat voor het eerst vergezeld van een personenregister. Onder de letter B vindt men bijvoorbeeld: Badings, Baer, Bajetto, Bakels, Bakker, Bandinelli, Bantzinger, Barents, Barth, Barthou, Batista, de Beauvoir, Benneke, Benner, Berends, prins Bernhard, Beversluis, Bismarck enz. Vervolgens zal men hier en daar uitweidingen vinden bij zaken waarover nu meer informatie voorhanden is dan waarover ik in 1968 beschikte. Zo ontmoette ik in 1974 voor het eerst professor Kantorowicz, de man die ik in Berlijn gemist had en over wie op blz. 62 een hoofdstuk begint; dat staat er nu in. Er zijn meer van deze zaken, maar dat is niet de enige reden waarom ik dit boek in 1978 een nieuw voorwoord moet meegeven. Dit vloeit vooral voort uit het feit dat ik bij het nieuwe proeflezen gefrappeerd werd door de fundamentele overeenkomst van datgene wat ik nu al weer jarenlang schreef in Maatstaf en Vrij Nederland en dat wat ik voor het eerst teruglees in dit boek dat tussen 1953 en 1962 werd geschreven. Ik heb zelden een schrijver ontmoet die zo hardnekkig zichzelfgelijk gebleven is als ikzelf. Uitspraken over Palestina bijvoorbeeld die onlangs tot mijn verdriet bitter ongenoegen moesten wekken bij goede oude vrienden, deed ik in 1962 al in dit boek en voor een deel in 1953 in Volg het spoor terug. Is men in 1978 pas geschokt door de barmhartigheid die onze berechting en zuivering van 1945 heeft vergiftigd? Zoek de naam Hirschfeld dan maar eens op. Wanneer dit een geïl-