van opgeschreven herinneringen, invallen en doorbraken - voorlopig nog alleen van mijzelf - uit probleemsituaties; soms van meer, soms van minder gewicht. De waarde van het opschrijven en het op een rij zetten van deze zaken is verdwenen op het ogenblik dat men om de lieve rust of om zijn goede naam of voor zijn behaagzucht, of omdat men van zijn vrienden houdt, diskretionair gaat selekteren wat men wel en niet laat drukken. Spreek je met elkaar dan zal de aard van de ontmoeting of het doel van het gesprek een leidend principe zijn voor hetgeen je uitspreekt en dat wat je onderdrukt. Maar als je schrijft kan dat niet. Zo'n opportuniteitsbeginsel zou het geschrift zijn waarde doen verliezen.
Wanneer jij in de twintiger jaren naar school gegaan bent, heb je, evenals ik, geleerd dat er geen verschil moest bestaan tussen de schrijftaal en de spreektaal. Onzin! Het schrijven heeft andere funkties dan het spreken.
Welnu, ik heb gesproken, wetende dat het zou worden gedrukt, ik heb vrienden gekwetst en met mijn rust is het gedaan want ik ben weer stevig aan het schrijven. Dat lijkt mijn gezondheid overigens ten goede te zijn gekomen, de razernij en de depressies zijn gaan liggen, ik denk soms dat ik zelfs wel weer op een paard durf te klimmen. Ik geloof dat ik ziek was van het onderdrukken. Toch kreeg ik vooral na het eerste interview hartbrekende reakties, ik heb vrienden verloren. De beste gelukkig niet, en wat mijn vijanden betreft, ik had er al zoveel dat er best nog een paar bij kunnen.
Er waren ook een paar tegengestelde reakties en een schilder stuurde mij een werkstuk, waarvan het onderwerp met Palestina te maken heeft, waaraan hij bezig was, ‘wanhopig over en woedend op dat stomme zogenaamd konsistent achter A of B staan van de nederlanders, waar je niets over kunt zeggen of je maakt je verdacht. Ik las het interview en vond dat het schilderij u toekwam’.