Gedichten(1957)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] De hond Twee poten voor en twee poten achter - maakt samen zes zodra hij loopt - dragen de kop met de bijtbek vol tanden schuin voorwaarts naar waar tumult is of stank. De riddertijd is nu voorbij, mijne honden, van het leven in troepen van vijftig of meer, toen jullie nog wel eens een dood paard vonden of tegen een verdwaalde boerin aanliepen. Nu ben je de mens wel zeer ondergeschikt, je hebt zelfs een soort van geweten gekregen - werd je daarom het ontuchtigste onder de dieren? werd zo de straathond van een dier van het veld tot psychopaat, en de kettinghond ter beschikking gesteld? Kom jij gerust bij mij staan hier, beschamende renegaat, verloren ontuchtig dier, kom en lik mij de hand met de binnenkant van mijn eigen huid, de rode dampende lap waar je hijgende van bestaat, psychopaat van de straat, hier is mijn hand. Vorige Volgende