Gedichten(1957)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] De jongen vliegt In dankbaarheid aan M. Nijhoff - quand au printemps on s'en détacbe avec des ailes bien formées - Paul Eluard Ik ging een dag uit vliegen, ik ging naar de linnenkast en haalde mijn zondagse vleugels, mijn moeder maakte ze vast. Ik sprong van het plat en ik zweefde; zij riep me nog even terug, mijn boterham had ik vergeten, die bond zij in een tas op mijn rug. Weer dook ik omlaag van de leuning van het plat bij ons thuis op het dak en ik zweefde met wijdopen vleugels, de wereld voer snel op mij af. Die vliegt, ziet dat zeer strenge huizen toch een hof hebben, een binnenplaats, dat is iets wat men niet zou zeggen als men de straat over gaat. Als men vliegt lijken de kerkedaken langzaam varende pramen vol lei. Met de vogels heeft men niets te maken, die zwenken wantrouwig opzij. Zij weten nog niet dat ik óók vlieg, goed, ik heb ze niet nodig, dacht ik. Daarop raakte ik in ijskoude nevels die sneller voortstroomden dan ik. [pagina 80] [p. 80] Driftig sloeg ik mij daar toen weer boven. Ik kwam in een stil onaards licht. Onder dreven blindwit de wolken, boven stond het heelal peilloos open. Toen dacht ik, nu ben ik verloren, niemand is hier dan ik nog alleen. Het hart in mijn hals kneep zich samen en ik viel, ik viel als een steen. Maar ik viel door een gat in de wolken, daardoor zag ik beneden een huis, het had goede vierkante ramen, toen wist ik, ik kom nog weer thuis. Terstond viel ik niet meer maar ik zweefde, ik streek neer op het plat van ons dak, het hart sloeg mij trots in de keel en ik repte mij blij van de trap. Mijn moeder keek op maar zij zei niets, zij droogde een schotel met een doek. Ik riep boven mijn kloppende keel uit: ik ga weer en nu ga ik voorgoed! Ik riep trillend: want het gaat prachtig! Zij droogde aan haar schaal en zei toen, terwijl zij hoofdschuddend glimlachte: mien jonge, zôj dat nou wel doen? Vorige Volgende