Gedichten(1957)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Cap Nègre Toen de overval van de wind kwam en de heuvels van 't noorden afstormde, ontwaakte de man in de schoot van zijn vrouw van het bed van de nacht, hij hoorde de luiken te keer gaan, de honden diep grommen in de schuur. Zou Loulou le Corsaire met zijn schip De Twee Neven terug zijn van het eiland? Hij keerde zich om. Brandt er nog ergens vuur? De mistral zal de laatste vonk vinden en onder de deur door opzuigen om de kaap in de brand te steken en de brandende pijnappels honderd meter of driehonderd voor zich uit stuiven. Hij verlaat stil het bed en het slaaphuis. Buiten staat hij blootsvoets op het erf. Boven hem gaapt de muil van een hemel zo wijd als hij nooit heeft gezien, zo eindeloos puur staat het nachtblauw uit heldere vuurpokken te vloeien boven 't slapende huis en de bomen en de aquariumputten in de rotsen aan het eind van de kaap in de zee, dat de man geen stormwind meer hoort. Terug in het bed vraagt de vrouw zacht: is het erg? Nee zegt hij, het is goed, hoog boven de kaap staat een hemel te branden in al zijn aandacht. Vorige Volgende