Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 12. Twee-eenheid. Zoo schijnt de zee den scheepling schuimend grijs, Of zonnig groen, naar 't lichten van de luchten, Zoo als wij luide zingen - zachtkens zuchten, Naar wat de ziel zegt, - op dezelfde wijs. Hoe angstig bij de teederste geruchten, Hoe onverstoord bij 't scheurend schril gekrijsch Leven wij lustig! - toch in stil gepeis, En mat bij 't hopen, moedig in het duchten. Terwijl wij zoeken, glijdt ons vaartuig voort, Tot wij in blijden ernst en donkre vreugd De lijnen speuren van de verre kusten. Daar naadren wij het Onbekende Oord, Met kalmte in ons - bijna zielsverheugd, Want ginder zullen wij dan eindlijk rusten. Vorige Volgende