8. Opgemerkt.
Jubelrijm, met verzoek aan de Vaderlandsche sigarenfabrikanten.
‘Vele kopstukken op elk gebied woonden de uitvoering van de leerlingen der Tooneelschool bij; onder de genoodigden merkten wij op -, -, -, -, -, -, -, en Charivarius.’ Tel.
Hiep, hiep, hoera! 'k hen ‘opgemerkt!’
Ik ben tot ‘kei’ verheven!
Ik ben gesticht, gesteund, gesterkt,
Als had 'k bij Kuyper-zelf gekerkt,
Mijn vreugd is grensloos, onbeperkt,
Ik voel mij opwaarts zweven,
Als zonnevoog'len, goudgevlerkt,
Naar witte wolkjes, blauw-omzwerkt......
En, lig 'k in 't graf eens, zwaar-bezerkt,
Dan heb ik niet voor niets gewerkt,
Niet vrucht'loos was mijn leven!
Wat heb ik, arme, jaar en dag,
Die glorie moeten derven!
Waar 'k naamloos, - schoon ik zeggen mag:
Van onberispelijk gedrag -
(Applaus van links; van rechts: gelach)
Door 't leven rond moest zwerven.
Wat zuchtte ik dikwijls wee en ach,
In stille smart en zelf-beklag,
Als ik mijn droevig lot voorzag,
Om, zonder wimpel, zonder vlag,
‘Onopgemerkt’ te sterven!
En thans......! Vertoon 'k me nu en dan
In hoogen hoed en Astrakan,
| |
Dan wijst 't publiek mij steelswijs an,
Zacht fluisterend: ‘Daar staat ie!’
En slent'r ik, zonder doel of plan,
Op straat - ik ben er zeker van,
Dan kijkt men naar den grooten man,
Die ruize-rijmen rijmen kan,
En zegt: ‘Let op! Daar gaat ie!’
Ik jaag niet meer naar baantjes;
Geen maagd'lijn blank, en blond van haar
Brengt d' ouden man meer in gevaar
Met lieven lach, met zoet gebaar,
Met lonkjes of met traantjes;
Nog één illuzie heb ik maar
- O, fabrikant of handelaar,
Wie maakt mijn heerlijk droombeeld waar? -
De geurige 10 cts. sigaar,
|
|