Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] 4. Eerste liefde. Aan To. 't Was een mooie Zomerdag, Dat ik, To, je 't Eerste zag. Bij het beekje Zag 'k je staan, En ik keek je Smachtend aan. Ik was dalijk Smoor, maar jij Nam me kwalijk Dat 'k het zei. Maar toch ein'lijk Gaf je toe; Hoogstwaarschijnlijk Werd je moe. Even zweeg ik, To, en toen, Liefste, kreeg ik Plots een zoen. Hoe begeerlijk Is de min! En hoe heerlijk Was 't begin. Ik bezat geen Rooie cent, En ik had geen Tractement. Dus je vader Was verstoord; 'k Heb dat nader- hand gehoord. En je moeder Stom verbaasd! 'k Weet nog hoe d'r Werd geraasd! Ik kreeg klappen Voor me straf; Al de trappen Rolde 'k af. Ach, daar lag ik In de laan! Jij was, - zag ik - Aangedaan. Je stond onder 't Lindegroen, Maar je kon d'r Niets aan doen. En ik liep naar Huis, kapot Van dit diep naar- geestig slot. Heel mijn leven Leek m' één nacht... Jij was zeven, Ik was acht. (Maar dit vrijen In 't geheim Levert mij 'n Ruize-Rijm). (Naar het Engelsch) Vorige Volgende