Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 8. De bloementuin. Ik vlecht u, kunstnaar, gaarn de lauwren om de slapen, Maar dat gejubeljeer - daar wor' ik zeeziek van...... 't Tooneel was in één grooten bloementuin herschapen, Toen 't doek weer opging. Ja, daar stond de groote man. Eerst trad Co Dit, Cor Dat, Jan Zoo-of-zoo naar voren, En las met luider stem de wenschen-op-papier, De telegrammen, voor - heel prettig om te hooren, Heel geestig soms, vooral het versje van Van Lier. Toen sprak de President van ‘'t Nut van 't Algemeen’, as Vertegenwoordiger van 't plaatselijk intellect. Toen Jhr. Mr. X van Y tot Z - Maecenas, [pagina 138] [p. 138] Hij torst' een ruizekrans; zijn woordje was correct. En daarna - aangedaan, ze sprak maar niet heel veel dus - Kwam Truusj' of Guusj' en zei: ‘Ja, Koos, of Juul, of Rienk, Ik eer je, als artiest!’ en gaf hem de tooneelkus, Het klapte dat het klonk, maar 't smaakte wat naar schmink. En eindlijk d' envelop. Hoeveel? Dat moet nog blijken, En 't is voor menig jubelaar een toer geweest, Om te berekenen, hoe dankbaar hij moest kijken - Want 't valt soms lang niet mee, na d' afloop van het feest. 't Is fijn, maar als men 't wat eenvoudiger gedaan had, Zoo denkt de man misschien, te midden van 't festijn, En als de tuin wat minder in den bloei gestaan had, Dan had de envelop wat zwaarder kunnen zijn...... Enfin, hij krijgt het woord. Hij stamelt, in ontroering. Het is te veel, te veel. En juist in deze stad Heeft hij - hij raakt in meen'ge plaats zoo in vervoering - Zijn heerlijkst' oogenblikken voor zijn Kunst gehad. En is 't een jublarès, dan wordt het wel héél knus, want Dan is de stemming zacht en teeder, en 't publiek, Dat altijd ‘lief’ is, krijgt tot slot de tooneel-kushand, En tranen biglen langs het rouge-électrique...... Ik weet wat om den jubileum-stroom te stoppen: Zorgt, dat de kunstenaar beloond wordt zoo als 't hoort, Dan worden we bevrijd van bloemen, enveloppen, Van de tooneelkus en 't collegiale woord. Vorige Volgende