| |
55. Een faillissement.
Door het torpedo-werk van de Duitsche duikboot verdronken meer dan 1600 personen. Het bericht van de heldendaad der bemanning bracht over Duitschland, schrijft de Köln. Zeitung, ‘eine jublende Freude.’ Alle opvarenden verkregen het IJzeren Kruis.
Als de vrede is gesloten,
En de strijd gestreden is,
Als er bloeds genoeg vergoten,
Als de zwakke landman zwoegend
- Want de sterken zijn gedood -
't Bloedgedrenkte land doorploegend
Op verminkte lijken stoot;
Als de tranen wat gedroogd zijn
De belastingen verhoogd zijn,
En de prijs van 't brood en 't vleesch;
Als het aantal werkelooze'
Niet meer weeklijks, daaglijks, stijgt,
En de werkman, na een pooze,
Hier of daar een plaatsje krijgt;
Als de zaken weer gaan loopen,
En de rust is weergekeerd -
Hebben w'allen, laat ons hopen,
Dat in heel ons brave leven
Eigenbaat, -belang, gewin,
Drijfveer is van al ons streven -
Nimmer God of Godsdienstzin,
| |
| |
En dat Vroomheid, Recht en Waarheid,
- Noem 't maar ‘Godsdienst’ voor 't gemak -
Liggen - 't blijkt met groote klaarheid -
Want zoodra we 't wenschelijk achten
Voor het winnen van den strijd,
Bannen w' alle Godsgedachten,
Daarvoor is er dan geen tijd.
En, al roepend: Heere, Heere!
Zett' we Godsdienst aan den kant;
Moord en doodslag komt in eere,
En de Bijbel wordt verbrand.
Ja, het universum staat dan
Op zijn kop, zoo lijkt het wel:
In den Hemel huist de Satan,
Want de felste Bloedgebeden,
Tot onz' Ouden God gericht,
Stijgen... loodrecht naar beneden!
Bidden blijft maar Christenplicht.
Ieder van de Tien Geboden
Rooven, branden, liegen, dooden,
Zelfs verstikken - alles mag.
Wie, vervuld van 't ‘Onze Vader’,
Doet, wat Jezus heeft geleerd,
Wordt direkt, als landverrader,
Afgemaakt - gefusilleerd.
‘Hebt uw vijand lief, mijn kinderen!"
Sprak de man van Nazareth;
Maar de luint zegt tot zijn mindren:
‘Prikt 'm met je bajonet!’
En de krant bezielt gedurig
Den soldaat met haat en nijd;
Zeer terecht: dat maakt hem vurig
En bloeddorstig in den strijd,
| |
| |
Jack of Karl, die thuis zoo knusjes
Met zijn broertjes samenzat,
Steeds iets meebracht voor zijn zusjes,
Als hij thuiskwam, uit de stad...
Kijk, daar staat hij, d'arme jongen...
Stil!... nou moet je handig zijn...
Steek 'm daar... net naast z'n longen!...
Mooi!!... hij kronkelt zich van pijn!
Prik 'm nog eens!... Kijk 'm spartelen!...
Hak z'n voet af!... of z'n hand!...
Lekker eiglijk wel, dat martelen...!
't Mag nu. 't Is voor 't Vaderland!!
Dood je er één - je wordt bewonderd,
Tien - dan krijg j' een lintje thuis,
Maar verzuip j' 'r zestienhonderd,
Dan verdien je 't IJzeren Kruis.
Ja, 't was ‘schitterend’, dat erken ik,
Zestienhonderd! Hoor je 't wel?
Zelfs 't vergaan van de Titanic
Was hierbij maar kinderspel.
Hoor ze jammeren... huilen... Luister!
Hijgend, hunkrend naar wat lucht,
Tot ze zinken naar het duister,
Met een laatste droeve zucht...
Hoort! De maar' verkondigt luide:
‘Zestienhonderd tegelijk!!’
Spreidt zich over 't gansche rijk.
Al de Hoofden van de Staten,
Keizer, Koning, President,
Tsaar, Ministers, Diplomaten,
Uit het Witboek welbekend,
| |
| |
Zij, die verantwoordlijk waren
Voor het Wereld-moordnaars-werk,
Waren ook de steunpilaren
Van de Christelijke Kerk.
Dominees, pastoors, rabbijnen,
Och, wat staat je zaakje zwak!
'k Zou maar stiekempjes verdwijnen,
Gaat maar in 'n ander vak!
'k Stel je voor om dit te zeggen:
Daar de Godsdienst is verjaard,
En 't Geloof het af moest leggen,
Wordt de Kerk failliet verklaard.
|
|